Léon De Smet

(Gent 1881-1966 Deurle)

Het werk van de Vlaming Leon de Smet (1881-1966) kan binnen de stijl van het neo-impressionisme en het pointillisme worden geplaatst. Hij was van een latere generatie dan de leden van Les XX en een van de weinige kunstenaars die het impressionisme trouw bleef. Leon de Smet kan samen met zijn broer Gustave gerekend worden tot de tweede Latemse school.

Léon De Smet was in 1907 in Sint-Martens-Latem gekomen. Hij was een groot vakman en stak iedereen in het kunstenaarsdorp met zijn vaardigheid en verfijnd kleurgevoel naar de kroon. Evenals zijn dorpsgenoten werkte hij onder invloed van het impressionisme: met losse, kleurige toetsen die hij naast elkaar plaatste gaf hij de werking van het licht op zijn onderwerp weer. In tegenstelling tot zijn broer Gustave echter werd in het werk van Léon de manier van weergeven steeds belangrijker dan het onderwerp. Hij belandde uiteindelijk in Londen, waar zijn talent snel ontdekt werd: hij werd een gewild portretschilder en maakte een reeks portretten van belangrijke schrijvers en van leden van de 'high society'.

Tijdens de Eerste wereldoorlog week de Smet uit naar Engeland, waar zijn werken goed werden ontvangen door de high society. Hoewel hij een glansrijke carrière in Engeland tegemoet ging, vertrok hij in 1923 om zich vervolgens na verscheidene omzwervingen in 1930 voorgoed in Deurle te vestigen, nabij Sint Martens-Latem. In deze periode wijdde hij zich korte tijd aan het expressionisme. Hij was beïnvloed door het expressionistische werk van zijn broer, maar kon zich uiteindelijk het beste uitten in de impressionistische stijl, die voor hem natuurlijker voelde.


Studio 2000 Magazine | 23ste jaargang, nummer 2, juni 2018, pag. 14 - 19. 


Léon De Smet | Juwelier van vorm en kleur

‘Wij wezen er reeds vroeger op, en kunnen het met allen klem herhalen hoe De Smet werkelijk den juwelier van den vorm en de kleur mag genoemd worden. De bekoorlijkheid, de zoo speciale geraffineerdheid van zijn palet doen ons vaak denken aan een… pauwestaart die zoo kostelijk, zoo toverachtig kan schitteren in het licht.’ 

De vergelijking van de schilderijen van Léon De Smet, na een tentoonstelling in 1933 gemaakt, met het glansvolle juweliersvak is beeldend. Hij is bovendien zeer treffend. De schilder legde zich zijn leven lang toe op het schilderen van de effecten van het licht. In zijn impressionistische maar zorgvuldig klein opgebrachte toets toonde hij met een groot gevoel voor kleur de werking van het licht op zijn onderwerp. Hij kon de ‘muzikale kleurwaarden’ op een bewonderenswaardige manier aanvoelen, zo werd geschreven, en schilderde in een ‘weelde van trillende tonaliteiten, klaar en sonoor als harpmuziek’. De doeken zinderen na ‘in allerhande neventonen en schakeringen, welke ten slotte tot een donzig symfonisch spel van kleuren versmelten. Als kolorist heten wij hem een juwelier’. 

Het zijn bewoordingen die tegenwoordig niet meer gebruikt worden, maar toch nog steeds overtuigend en logisch overkomen. Het werk van De Smet, vooral het werk waarin hij zich concentreerde op zijn impressionistische weergave van de natuur of het interieur, is altijd herkenbaar als een werk van zijn hand. Zijn techniek en kleurgevoel werden geroemd, en ook al was hij geen avantgardistische voorvechter van nieuwe stromingen, de waardering die hij kreeg van tijdgenoten – en ook nu nog – is buitengewoon. 

De Smet was aan het begin van de jaren negentig begonnen in het atelier van zijn vader, die fotograaf en decoratieschilder van toneelzalen, kermistenten, winkels en cafés was. Op twaalfjarige leeftijd begon hij in zijn vrije avonduren met het volgen van lessen aan de Koninklijke Akademie van Teken-, Beeldhouw- en Bouwkunde in woonplaats Gent. Enkele jaren later bewees de jonge kunstenaar zijn meesterlijke talent voor tekenen met een bijna fotografische potloodtekening van zijn broer, collega-kunstenaar Gustave. In de omgeving van Gent schilderde hij zijn eerste landschappen, die hij tentoonstelde op de salons in verschillende grote steden. Al snel werd hij een geroutineerd exposant. 
Om het landschap te schilderen, trok De Smet er vaak op uit met zijn fiets. Op een van die tochten kwam hij de uit Sint-Martens-Latem afkomstige schilders Valerius de Saedeleer en Gustave van de Woestijne tegen, die (blootsvoets, volgens de overlevering) een wandeling maakten. Hun mooie woorden over het dorp haalden De Smet in 1907 over om naar Sint-Martens-Latem aan de kronkelende rivier De Leie te verhuizen. Hij ging er wonen in een roze huis met twee verdiepingen en een balkon, omringd door een boomgaard die hij vaak zou schilderen. Pierre Kluyskens schreef in 1973 in bewierrookte bewoordingen: ‘Men kan zich best de gebroeders De Smet in de Latemoase voorstellen, wandelend in Gods wijde Leiesafari: Gustave met de stenen pijp tussen de tanden, Leon met een ondeugend grassprietje tussen de lippen, beiden in het spoor van de Zonnekoning Claus, uitkijkend naar de beste, de meest gedisciplineerde manier om het landschap in het impressionistisch wafelijzer te persen.’ Met Zonnekoning Claus bedoelde Kluyskens Emile Claus, de leider van het Belgische luminisme die bekend kwam te staan als de ‘zonneschilder’. De Smet zelf vond de vergelijking met het werk van Claus niet kloppend, zei hij later in een interview*: ‘Ik geloof dat niet, ik vind dat mijn werk niets te maken heeft met Claus.’

Een van de bochten van de Leie werd door De Smet in 1913 geschilderd (afb. p. 18). In wat gedemptere – het was immers een bewolkte dag – losse penseelstreken zette hij het zacht ruisende landschap op zijn doek neer. Het water weerspiegelt de bomen en het witte wolkendek, de heldere gele en kleine oranje accenten zijn zo zorgvuldig geplaatst dat ze de compositie in prachtig evenwicht brengen. Ondanks de bewolking op dit werk lijkt het dorp Sint-Martens-Latem de andere dagen altijd in het rijke zonlicht te hebben gebaad, want de schilders die er werkten, deden dat allemaal in een impressionistische stijl met veel aandacht voor de zon. ‘Aan de ingang van het dorp had men een bord mogen plaatsen met het opschrift: “Hier schildert men impressionistisch”’, schreef Kluyskens. Met zijn broer Gustave, Frits van den Berghe, Maurice Sijs en Permeke werd Léon De Smet tot de tweede Latemse groep gerekend. De zogenoemde eerste Latemse groep, waar George Minne, De Saedeleer en Van de Woestijne deel van uitmaakten, ging filosofisch en ernstig te werk. De schilderijen van de tweede generatie waren zorgelozer en optimistischer. Hoewel de Latemse groepen vaak gezien worden als ware schildersscholen, was daar volgens De Smet zelf geen sprake van. De kunstenaars vormden een vrolijke vriendengroep, waarvan de schilders elkaar niet eens beïnvloedden. Er waren wel tendensen die zich vaststelden, aldus de schilder, maar van een uitgesproken richting was geen sprake. 

Ook toen na verloop van tijd veel kunstenaars het in hun ogen ‘oppervlakkige’ schilderen van het licht verwierpen, bleef Léon De Smet zijn luminisme trouw. ‘Diep in het onderwerp is hij nooit willen doordringen: aan de oppervlakte, daar waar zon en licht schijnen, was er voor Léon De Smet genoeg weelde en schoonheid te plukken, genoeg atmosfeer en luminositeit om hem te bekoren en er een prachtstuk uit te halen.’ Net als hij bleven gelijkgestemde schilders als Modest Huys en Emmanuel Viérin zoeken naar de poëtische zeggingskracht van het zonlicht. Paul Haesaerts kenmerkte het zo: ‘Hij is de schilder van al wat fris en aantrekkelijk is, de schilder van de bloemen die pralen in de tuinen, op de toiletten, de tafellakens, de gordijnen, het porselein, het behangpapier. Hij is de schilder van de zon die boven het leven straalt’. 

Van alle schilders uit Sint-Martens-Latem was Léon De Smet de enige die grote successen boekte in het buitenland. In 1909 werd hij voor het eerst bekroond in Venetië; twee jaar later ontving hij de zilveren medaille in Wenen. De groep viel al voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog uiteen. De Smet vertrok in 1913 als een van de laatste kunstenaars uit het dorp en verhuisde terug naar Gent, waar hij nieuwe thema’s oppakte, zoals het stadspark en de kermis. Bovenal ontplooide hij zich als portrettist van de Gentse bourgeoisie. Toen de oorlog een jaar later uitbrak trokken enkele schilders van de Latemse groep, onder wie broer Gustave, naar Nederland waar ze veelal in een expressionistische trant gingen werken. Léon kwam in Engeland terecht. Hier was hij aanvankelijk behoorlijk ontredderd, in een klimaat dat zo tegengesteld was aan het idyllische omgeving van Gent en Latem. Hij was niet de enige die moest wennen: ‘Minne kwijnde er zienderogen weg, Claus zat op de oever van de Theems op de loer naar een zonnestraal die door de mist heen zou breken. De Saedeleer en Van De Woestyne geraakten artistiek de weg kwijt in Wales, Permeke liep er verloren.’ Dat het voor Léon De Smet zo slecht nog niet bleek te zijn, daar in Engeland, kwam door zijn ervaring als portrettist van de bourgeoisie: ‘(…) drie eeuwen na Antoon van Dyck, hofschilder, dandy en aristokraat van het penseel, komt een andere Vlaamse portrettist, even charmeur, even play-boy maar ook even voornaam van penseeltoets, de Engelse high-society veroveren.’ De Smet ontmoette de bekende Duits-Engelse schilder Georg Sauter, die getrouwd was met de zus van vermaard schrijver John Galsworthy. De schrijver werd een belangrijke vriend van De Smet en stelde zijn buitenhuis in Devonshire beschikbaar aan de kunstenaar en diens familie. Toen hij later naar Londen verhuisde ontving De Smet veel opdrachten voor portretten, bijvoorbeeld van de schrijvers Joseph Conrad en George Bernard Shaw, maar ook van vele leden van de Engelse adel. De gelijkenis en fijnzinnigheid van de portretten werden in hoge mate gewaardeerd. De Smet zou gedurende zijn verdere leven vele portretten blijven maken, onder meer van grote Vlaamse schrijvers als August Vermeylen en Stijn Streuvels, te zien in het Antwerpse Museum der Vlaamse letterkunde te Antwerpen.

Eind 1917 kreeg De Smet in Engeland een oproepingsbevel om zich bij de legers van de geallieerden in Frankrijk te vervoegen. ‘Met penselen, verftuben en een rugzak vol goed humeur en Engelse humor ging hij in Normandië aan wal; daar men het seffens door had dat deze schilder het niet eens zou aangedurfd hebben naar een dode mus te mikken, zag men er maar van af hem het ‘schouder geweer’ aan te leren zodat hij te Valognes, als een pacifist van het zuiverste karaat bij de Gezondheidsdienst werd ingelijfd.’ 

Na de oorlog keerde De Smet terug naar Engeland. Hoewel het hem er zeer goed af ging en hij er vrij lang bleef, verhuisde hij in 1926 toch terug naar België. Een tijdschriftartikel kopte: ‘De schilder Léon de Smet heeft de betoverende charme van de Leie verkozen boven een vlug fortuin’ en De Smet zei later zelf: ‘Nu is het zo dat ik het in Engeland goed had en, eerlijk gezegd, weet ik nog niet waarom ik ben teruggekomen! Zelfs toen ik in Engeland was, kwam ik elk jaar hier in de streek in een hotel logeren. (…) Ik ben er vaker teruggekomen en had telkens een gevoel van blijheid hier weer te zijn. Zo ben ik in het land van de herkomst teruggekomen en gebleven. (…) ik heb in Engeland heel wat opgegeven.’ 

Hij vestigde zich in 1930 voorgoed in Deurle, vlakbij Sint Martens-Latem, waar een periode begon waarin hij zich op het expressionisme toelegde. Zijn broer, die expressionistisch werkend was teruggekeerd uit Nederland, was hierin een grote inspiratiebron. Léon De Smet ging nu ook zijn vormen vereenvoudigen, gebruikte zwaardere lijnen en gedemptere kleuren en hij schilderde minder lichteffecten. Hoewel hij in het Landschap met ondergaande zon (afb. p. 17) een prominente rol aan de zon gaf, is het werk niet luministisch te noemen. Door de behandeling van vorm en kleur kreeg het veel meer expressieve zeggingskracht en maakte hij deze expressiviteit tot het hoofdthema van het schilderij. 

Het Dorpsgezicht bij valavond (afb. p. 15) dat De Smet in 1935 maakte, heeft minder vereenvoudigde vormen maar nog steeds een expressieve werkingskracht. Het dorpsgezicht was voor hem in deze periode een geliefd onderwerp. Hij bracht het vaak terug tot een voorstelling met slechts één of enkele elementen, zoals hier de boerderij en enkele omringende bomen. Het werk is te zien als overgangswerk vanuit zijn expressievere, meer naar de eenvoud teruggebrachte werk, terug naar de meer impressionistische schilderstrant waar De Smet zich het meest comfortabel bij voelde. Hoewel de kleuren in de schemering ingetogen en bijna somber zijn en de voorstelling nog vereenvoudigd – let op de weergave van de bomen, die zelfs wat aan het werk van Van Gogh doet denken – drong in dit schilderij zijn impressionisme al door. Hij had met zijn korte penseelstreek de losse vorm weer gevonden: een groot verschil met de brede, sterke vlakken van het Landschap met ondergaande zon. Waar De Smet in zijn vroegere impressionistische en zonovergoten landschappen de mens, of in ieder geval de aanwezigheid van de mens schilderde (in het vroege Leie-landschap zijn enkele bootjes te ontdekken), ontbreekt in deze latere landschappen ieder menselijk spoor. Toch ogen de landschappen niet verlaten, maar eerder verstild: het optimisme van de kunstenaar bleef ook in deze landschappen aanwezig. De sprekende kleuren die De Smet gebruikte, zoals het frisse groen, de krachtige rood-oranje tinten en het dominante geel van de zon, dragen in grote mate aan dit vriendelijke karakter bij. 

Over zijn expressionistische tijd zei De Smet: ‘Wel, ik werd in die tijd beïnvloed door mijn broer, ik steek dat niet weg. Maar ik vond die richting voor mij wat factisch en heb ze dan ook verlaten. Ik wenste mezelf te blijven.’ Hij koos weer voor perspectief en ruimtelijkheid en pakte het impressionisme van vroeger weer op. Hij had het financieel niet gemakkelijk in deze periode. Zijn broer Gustave schreef aan de invloedrijke Isidore Opsomer: ‘Voor mijn broer Léon is het sinds een heele tijd onmogelijk geweest iets te verkoopen, en is dus op financieel gebied totaal uitgeput. Hij heeft dringend hulp noodig, te meer nog daar er in de laatste tijd veel tegen hem gewerkt is. Het is een beste jongen en een goed schilder.’ Gustaves oproep kreeg gehoor: zijn broer kreeg hierna enkele officiële opdrachten en schilderde bijvoorbeeld een portret van de kort daarvoor verongelukte koningin Astrid. Deze opdrachten leken het tij te doen keren en vanaf de jaren veertig werd De Smet een veel gevraagd portrettist. Hij kwam, onder anderen via zijn vriend Philippe Morel de Boucle St.-Denis, in aanraking met belangrijke adellijke families. De bevriende baron Emile-Jean Braun stelde hem in verbinding met opdrachtgevers en stimuleerde de verkoop van zijn werk. De Smet werd binnengeloodst in de adellijke kring Union Cotonière, waar hij veel aanzien als portrettist genoot. 

Desondanks werkte De Smet niet uitsluitend in opdracht als portrettist. Het portret van Madame De Smet op de Sofa (afb. p. 19) toont zijn voorliefde voor het interieur en de menselijke figuur. De Smet schilderde vanaf zijn jonge jaren graag buiten, maar ook het schilderen van figuren behoorde altijd tot zijn voorkeuren. Zijn eerste en tweede vrouw en zijn kinderen komen meermaals voor in zijn oeuvre. Het interieur, waarin de schilder zorgvuldige aandacht besteedde aan de decoratiepatronen van afzonderlijke elementen, zoals sofa of kussens, of het uitzicht naar de tuin, leek soms van groter belang dan de figuur die hij in dat interieur plaatste. In zijn latere jaren voelde De Smet steeds meer voor de intimiteit van het interieur. Dat deze werken steeds vaker een menselijke figuur missen, was noodgedwongen: ‘Ik schilder nu nog meer zo dan vroeger. Ik woon alleen en ik zie geen figuren in het interieur.’ Bij De Smets overlijden in 1966 verscheen een memento mori, waarin men schreef: ‘(…) Met treffende zekerheid is hij vooral erin geslaagd het zachte, het intieme, een poëtische sfeer in zijn doeken te brengen, misschien heeft het werk van Léon De Smet deze waarde, dat het tot rust noopt, dat het ons terugroept en met zekere weemoed doet verlangen naar veel innigheid in het leven.’

‘Wat is schilderen?’, had De Smet zich eens afgevraagd. ‘Uitdrukken wat ge voelt en het doen zoals ge wenst te doen, spontaan, enthousiast en met passie.’ Die passie hield de schilder tot op hoge leeftijd vol. In het interview dat hij gaf vertelde hij: ‘De tachtig jaar zijn er, maar ik voel ze nog niet. Ik blijf aan het werk, ik weet niet waarom, waarschijnlijk omdat ik niet anders kan.’ 

* Interview met Léon De Smet door Joost Florquin, ‘Ten huize van… [Leon de Smet Pontstraat 62, Deurle a/d Leie] 2’, 1964. 
 

  • Naam: Léon De Smet
  • Geboren Gent 1881
  • Overleden Deurle 1966
  • Schilder.