Marius Bauer

(Den Haag 1867-1932 Amsterdam)

In de Nederlandse schilderkunst van de negentiende eeuw treffen we ten opzichte van de ons omringende Europese landen maar weinig oriëntaalse thema’s aan. Pas rond de jaren twintig van de twintigste eeuw ontstond er min of meer een mode om af te reizen naar ‘de Oost’, zij het dat men dan voornamelijk ‘Nederlandsch Indië’ aandeed. Een handjevol kunstenaars durfde het echter voor 1900 al aan om de continenten rond en achter de Oeral en de Zwarte Zee te verkennen. Met name door de brieven van Johan Thorn Prikker (1868-1932) en de geschriften van Marius Alexander Jacques Bauer (1867-1932) krijgen we een fraai tijdsbeeld van het Azië rond de eeuwwisseling. Niet alleen omdat zij vaak vanuit een zekere politieke interesse en verbazing over de culturele verschillen hun ervaringen optekenden, maar mede omdat zij met schildersogen keken. En daar waar Bauer zijn observaties vergezeld laat gaan van tekeningen en schetsen, wordt ons pas werkelijk een prachtig sfeerbeeld gegund.

Toen Bauer in 1896 het huidige Instanbul bezocht, kwam hij terecht in een Perzische enclave in de stad. In zijn Brieven en schetsen van zijn reizen naar Moskou en Constantinopel (Wereldbibliotheek, 1964) doet hij daarvan uitgebreid verslag: ‘Gisteren heb ik weer dat Perzische feest gezien, waar ik je wel eens van gesproken heb, en ik ben nog vol van de afschuwelijke, maar tegelijk ook prachtige vertooningen, waarvan de indrukken nog in mijn hoofd omwoelen. ’t Is het feest, het rouwfeest, ter nagedachtenis van Hussein, den kleinzoon van Mohammed. Dit feest heeft in ieder jaar eens plaats en wordt in geheel Perzië gevierd. In Stamboul is eene groote Perzische kolonie, en de plechtigheid heeft plaats in de karavanseraï waar de kooplui in tapijten hun magazijnen hebben. (…) Wij hadden nog niet lang gezeten, toen uit een der poorten van het plein het geluid opklonk van de trommen en de bekkens en van de snerpende fluiten, en langzaam aan zagen we over de hoofden heen de schommelende hooge vaandels naderkomen. (…) Na eenigen tijd, de vuren verspreiden reeds een fantastisch licht en werpen trillende schaduwen over de huizen, klinkt de muziek opnieuw en komen de vaandels weer aan, langzaam komen ze nader, op en neer bewogen door de dragers, de gouden handjes fonkelen tegen het blauw der lucht (…) en daar komen weer de huilende en snikkende mannen, en hoor ik weer dat doffe geluid. En alles is fantastischer geworden en woester, de vuren werpen een vreemd licht op de fanatieke gezichten, en spookachtiger nog doen de groote flambouwen die meegedragen worden in den stoet…’

Vele oriëntaalse thema’s in olieverf van Bauers hand zijn bekend, maar slechts weinig volgen direct zijn verslagen. De olieverfschets die nu door Studio 2000 wordt getoond, gaat echter direct terug op een pentekening uit Bauers boek. We zien de Perzen uitgedost in lange gewaden en, rechts in de voorstelling, een man die een flambouw draagt. Bauer bereikte het effect van het avondlicht door gebruik te maken van een minimum aan kleuren; naast de bruine basiskleur koos hij slechts tinten wit, zwart en rood. De statische kring van figuren wist hij te doorbreken door de wind te visualiseren in de ‘bewegende’ vlammen en rookpluim van de toorts die hoog boven de feestgangers uittorent.