Jan Sluijters
"Jan, Rob en Liesje Sluijters"
JAN SLUIJTERS
’s-Hertogenbosch 1881-1957 Amsterdam
JAN, ROB EN LIESJE SLUIJTERS
Olieverf op doek
137 x 175 cm.
Herkomst: Familie van de kunstenaar, Amsterdam.
Jan (1914-2005), Rob (1921-2007) en Liesje (1924-2010) zijn de kinderen van Jan Sluijters en zijn tweede vrouw Greet Sluijters-Van Cooten (1885-1967).
Dit werk is opgenomen in het archief van het RKD onder afbeeldingsnummer 1001253068.
Jan Sluijters liet zich vooral inspireren door zijn directe omgeving. Hij zei erover: ‘De wereld van mijn inspiratie ligt hier in een kring van 25 meter om mij heen. Ik reis niet. Hier vind ik alles wat ik schilder, mijn vrouw, mijn kinderen, deze meubelen, een paar vazen en pullen, de bloemen, ja, deze cactusplanten, en nu en dan een modelletje.’ Door die huiselijkheid is het niet vreemd dat er onder de personen die hij tekende en schilderde veel familieleden zijn. Jan (1914-2005), Rob (1921-2007) en Liesje (1924-2010) zijn de kinderen van Jan Sluijters en zijn tweede vrouw Greet Sluijters-Van Cooten (1885-1967).
Jan Sluijters. Kinderportretten
Jan Sluijters liet zich vooral inspireren door zijn directe omgeving. Hij zei erover: ‘De wereld van mijn inspiratie ligt hier in een kring van 25 meter om mij heen. Ik reis niet. Hier vind ik alles wat ik schilder, mijn vrouw, mijn kinderen, deze meubelen, een paar vazen en pullen, de bloemen, ja, deze cactusplanten, en nu en dan een modelletje.’ Door die huiselijkheid is het niet vreemd dat er onder de personen die hij tekende en schilderde veel familieleden zijn. Naast zijn eerste vrouw Bertha Langerhorst en zijn tweede vrouw Greet van Cooten waren zijn kinderen geliefde modellen. De portretten die hij maakte van zijn vier kinderen en, na de Tweede Wereldoorlog, van zijn kleinkinderen, zijn talloos. Het vroegste portret dateert uit 1908, kort na de geboorte van zijn dochter Loes. Het slapende babyportret dat haar vader van haar schilderde was geheel beeldvullend en op een dynamische manier geschilderd, met een felgekleurde achtergrond.
Loes (Louise Lize), de dochter van Bertha en Jan die in 1908 werd geboren, hield na de scheiding van haar ouders goed contact met haar vader en poseerde meerdere malen voor Sluijters. Zij had net als haar vader opleidingen aan de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijzers en aan de Rijksakademie van beeldende kunsten gevolgd en was zelf een niet onverdienstelijk kunstenaar: in 1929 won ze met een zelfportret de Thérèse van Duyl-Schwartzeprijs. Loes trouwde met de graficus Kuno Brinks, die later hoogleraar aan de Rijksakademie zou worden. Na de verhuizing van haar vader gingen zij en Brinks het atelier in de Lomanstraat gebruiken.
Lies (Elisa) was Sluijters’ jongste kind en werd in 1924 geboren, na haar twee broers Rob en Jan. Van alle kinderen werd zij door haar vader het meest geportretteerd, waarschijnlijk doordat zij lange tijd bij haar ouders woonde, ook na haar huwelijk met de schilder Jacob Kuijper [zie elders in dit magazine]. Hoewel ook Lies goed kon tekenen en een opleiding aan de Rijksakademie volgde, stopte zij na de geboorte van haar twee zoons met schilderen. Het vele poseren dat Lies als kind deed, herinnerde ze zich later niet als iets vervelends. Ze hoefde niet lang stil te zitten van haar vader, die haar rustig liet begaan in zijn atelier. Ze zei: ‘Ik zie nog de achterkant van de ezel met daarvoor die stevige man. Hij heeft een stuk of twintig kinderportretten van me gemaakt. Het poseren was geen marteling, je moest zo’n twintig minuten staan en een bepaald punt in het oog houden, dan mocht je weer even bewegen en dan nog eens poseren. Hij maakte eerst voorstudies op papier. Ook als hij al aan het schilderen was, vroeg hij je af en toe om nog even te komen.’
Ook de broers van Lies hielden geen slechte ervaringen over aan het poseren. Jan Sluijters jr.: ‘Hij kon binnen een paar keer een portret opzetten en dan was hij er soms nog maanden aan bezig. Het zitten duurde hooguit een uurtje en weer eens een uurtje en dan had hij het wel. Het was iemand die erg uit zichzelf werkte. Ik herinner me dat hij, toen ik poseerde, eerst een tekening op papier maakte, daar ruitjes overheen trok, vervolgens ruitjes op het linnen trok en dan wat hij op papier had heel precies op het linnen natekende. Daarna begon het schilderen. Maar hij werkte heel verschillend. Ik herinner me ook wel dat ik een uurtje poseerden en dat het schilderij dan al in grote trekken op het doek stond. Soms ging hij heel snel en direct te werk.’
Over het snelle werken zei Sluijters zelf: ‘Men denkt weleens dat ik een snelwerker ben. Met wapperbaard en fladderhaar. Maar – ’t is niet waar. Ik werk langzaam.’ Dat zijn schilderijen toch vaak snel klaar waren kwam volgens Sluijters doordat hij geen tijd verspilde als hij eenmaal geconcentreerd aan het werk was. Hij werkte hard en had een strakke dagindeling. Na het ontbijt vertrok hij naar zijn atelier, en werkte – de lunch uitgezonderd – door tot vier uur ’s middags. Op doordeweekse dagen trok hij daarna naar Arti, waar hij een vast clubje had waarmee hij tot zessen biljart, bridge of poker speelde. Het gezinsleven was hem volgens Lies heel dierbaar. ‘We vormden een eigengereide, gezellige familie. Op zondagmorgen kropen we allemaal met de zondagskrant in de lits-jumeaux van mijn ouders, ik, mijn moeder, Rob, pa en Jan. Daarna gingen we vaak wandelen langs de Amsterdamse Wandelweg.’
Met zijn portretten van baby’s en kinderen verkreeg Sluijters nog voor 1920 bij een groot publiek bekendheid. J.N. van Wessem schreef in 1966: ‘Na de koploper van de vernieuwing geweest te zijn, vond hij nu eerst zijn eigen plaats, de lyrische zanger van de schoonheid voor wie geen technische problemen bestonden. (…) Zelf blij, verrast en vaak ontroerd, vader van een jong gezin, vestigt hij vanaf 1916 een nieuwe reputatie als schilder van talrijke baby- en kinderportretten, die ontstonden na snelle en zeldzaam rake tekeningen.’ Sluijters werd een veelgevraagd portrettist, en dat terwijl (of juist doordat) hij de portretten allesbehalve idealiseerde. Zijn kinderportretten laten zien dat hij zeer nauwkeurig observeerde en verwondering voelde over de uitdrukkingskracht van kinderen. Zijn vele schilderijen en tekeningen van kinderen komen op sommigen misschien te gevoelig over, maar de werken zijn de meest intieme uit zijn oeuvre. Ze laten Sluijters’ persoonlijkheid zien en bieden een kijkje in het leven van de kunstenaar. Dit geldt overigens niet alleen voor de portretten van zijn eigen kinderen: ook in de verbeelding van andermans kinderen springt Sluijters’ grote waardering voor het onderwerp naar voren.
In de meest recente publicatie over Sluijters schreef Jan de Vries: ‘Sluijters observeerde met plezier maar ook onverbloemd zijn eigen kinderen en die van anderen, en na de Tweede Wereldoorlog kwam daar nog een generatie kleinkinderen bij. Het is in deze portretten alsof een zekere spanning van de schilder af valt die er wel is bij de naakten en bij de volwassenen. Bij deze laatste observeert hij afstandelijk en lijkt hij altijd op zijn hoede te zijn (…). Tussen de schilder en de kinderen lijkt evenwel geen psychologische barrière te bestaan. Sluijters observeert geïnteresseerd en geëngageerd en hij beleeft duidelijk plezier aan de jeugd die zich onbekommerd, of soms ietwat gereserveerd (…) overgeeft aan het poseren. Een speciale vermelding verdienen Sluijters’ tekeningen en aquarellen van pasgeboren baby’s. Sluijters’ veristische observatie bereikt hier zijn hoogtepunt wanneer hij zonder enige verfraaiing en idealisering de pasgeborenen weergeeft, precies zoals ze eruit zien, lelijk, aandoenlijk misvormd, rood als een pioen, en nog geheel in zichzelf gevangen. De kritiek en het publiek gruwden ervan en tegelijk vonden ze het prachtig (…).’
De citaten zijn ontleend aan Lien Heyting, Anita Hopmans, Fred Leeman, Jacqueline de Raad e.a., Jan Sluijters, schilder met verve, Zwolle 1998 en aan Jacqueline de Raad, Emke Raassen-Kruimel, Jan de Vries e.a., Jan Sluijters 1881-1957, Laren 2011.
Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2012/3.