Willem van Konijnenburg

(Den Haag 1868-1943)

Een belangrijke tijdgenoot van Jan Toorop was de symbolistische schilder Willem van Konijnenburg (1868-1943). Beide kunstenaars hadden dezelfde ontwikkeling ondergaan. Vanuit het impressionisme waren zij gekomen tot een individueel symbolisme. Anders dan Toorop was het symbolisme van Van Konijnenburg klassieker en eerder kunsttheoretisch bepaald. Dat is vooral te zien aan zijn latere werk, waarin geometrische grondvormen een onderliggend patroon aangeven in de voorstellingen.

Toorop en Van Konijnenburg deelden echter hun visie op het kunstenaarschap: zij schatten de artistieke geest hoog in en zagen voor zichzelf een rol weggelegd als leidsman of als priester. Via hun kunst konden zij zo het volk inwijden in de vrijwel onoplosbare levensproblematiek en een oplossing aanreiken in het zijnsvraagstuk. Zo schreef Van Konijnenburg ter gelegenheid van Toorops 60ste verjaardag in 1918: ‘Het kunstenaarschap van Toorop werd in het aesthetisch leven een priesterlijk zijn (…) Liefde bereidde zijn weg naar den tempel van het leven. Zijne kunst, uit liefde en oneindigen eerbied voor het “Al” geboren manifesteert het verhevene, de aesthetische idee en openbaart, in vereeniging met den ethischen en aesthetischen arbeid van de grooten van zijn tijd, de Goddelijke Genade, de Aesthetische Wijsheid.’

Het zal geen verbazing wekken, dat Van Konijnenburg voor zichzelf dezelfde rol zag weggelegd. Dat blijkt ook uit de thema’s in zijn kunst. Vanaf 1908 vervaardigde Van Konijnenburg voorstellingen waarin een centaur figureerde. Deze mythologische halfdieren symboliseerden voor hem de moeizame synthese tussen geest en lichaam. Het is een romantisch thema, dat we ook – zij het in een andere vorm – bij Toorop tegenkomen. In de literatuur en in de beeldende kunst wordt het gebruikt als symbool voor de tragische gespletenheid van de menselijke natuur en specifieker nog, voor de kunstenaarsnatuur. Van Konijnenburg hanteerde dit thema tot circa 1915 in zijn werk.

Een thema dat hieraan verwant was, is de St.-Joris en de draak. Dit motief zou hij tot in de jaren twintig hanteren. De achterliggende betekenis van de voorstelling was voor Konijnenburg eerder van algemene aard, dan de traditionele christelijke. Het goede overwint, het kwade wordt uitgeroeid.

Dat het een overstijgende betekenis kan hebben voor eenieder die iets nastreeft, blijkt uit een onderschrift van Van Konijnenburg op een niet-gedateerde tekening met eenzelfde voorstelling: ‘Maak een ideaal tot plicht en tot strijdend zwaard.’ Vanuit deze traditie in zijn werk en betekenis, moet ook St.-Egmond en de Draak (ca. 1926), gepositioneerd voor een wand met middeleeuwse zuilen en bogen, bezien worden. Het een van de laatste voorbeelden met deze connotatie.