Gijs Bosch Reitz

(Amsterdam 1860 - 1938)

‘Een zeer aangenaam mensch niet alleen, maar ook een kunstenaar van fijne beschaving’

Zo oordeelde Henriette Roland Holst over de tegenwoordig in vergetelheid geraakte kunstenaar Gijs Bosch Reitz. Dat hij bij het grote publiek weinig bekendheid geniet is voor een groot deel te wijten aan zijn gegoede afkomst. Al aan het begin van zijn kunstenaarsloopbaan hoefde hij zich geen zorgen te maken over zijn financiële situatie. Hij was niet genoodzaakt zijn werk te verkopen, waardoor hij geen rekening hoefde te houden met de smaak van het publiek en dus kon schilderen wat hij wilde. Desondanks – of juist daardoor? – wist hij de status van een gewaardeerd kunstenaar te bereiken. Dat hij van ‘fijne beschaving’ was uitte zich volgens velen in zijn werk, dat met nadruk geprezen werd om de voornaamheid ervan.

Bosch Reitz vond zijn roeping als kunstenaar pas op zijn drieëntwintigste. Zijn vader stimuleerde de nieuwe bezigheid van zijn zoon graag en gaf hem jaarlijks een toelage voor studie en opleiding. Na een tweejarige cursus in München vertrok Gijs Bosch Reitz in 1885 naar Parijs om zijn scholing voort te zetten aan het Atelier Julian, de academie waar veel buitenlandse studenten les kregen. In de zomer trok hij er met zijn Engelse medestudenten op uit naar Bretagne en Engeland, waar zijn voorliefde voor het schilderen van de zee en golven ontstond. Hoewel hij geen rekening hoefde te houden met de smaak van het moment noteerde hij in zijn agenda, waarin hij dagboekaantekeningen maakte: ‘Zeestudies zijn de groote vogue tegenwoordig!’ Niet alleen werd het eerste grote schilderij dat hij maakte tentoongesteld op de Parijse Salon – wat al een bevestiging van de kwaliteit was – maar ook nog eens verkocht! In de opvolgende jaren zou hij slechts nog enkele keren een schilderij insturen op de Salon: toen hij voldoende in zijn kunstenaarschap bevestigd was, exposeerde hij zijn werk nauwelijks meer.

Als zoon van rijke ouders leefde Bosch Reitz een leven dat vaak in het teken stond van visites, feesten en partijen. Hij liet zich graag zien op dit soort gelegenheden en zijn dagelijks leven was buitengewoon sociaal te noemen, maar toch zocht hij als kunstenaar de stilte en eenzaamheid op. Met zijn in Londen bestelde camera maakte hij tijdens een lang verblijf in Katwijk foto’s van boten en figuren op het strand, die hij als studiemateriaal voor zijn kunstwerken gebruikte. Af en toe sloeg de twijfel over het schilderij waar hij mee bezig was toe, waarop hij in het rijtuig naar de Haagse schilder Mesdag reed om hem om raad te vragen.

Nadat hij in 1889 terug was gekeerd naar Parijs, stapte hij over naar het hooggewaardeerde Atelier Cormon. Hier leerde hij Ferdinand Hart Nibbrig kennen, die hij in de zomer van 1891 opzocht in Laren om vervolgens met hem en Richard Roland Holst in Eemnes te gaan werken. De kunstenaars beïnvloedden elkaar op verschillende wijzen. Ze zochten alle drie een nieuwe manier van schilderen, anders dan het donkere, stemmige impressionisme waarin ze tot dan toe werkten. Bosch Reitz, die al enkele jaren in een lichter palet schilderde, was hierin al het meest vergevorderd. Hij tekende op: ‘Ik schilderde in gebroken kleuren en genas hem [Hart Nibbrig] van de donkere bruine soep waarin hij schilderde: het begin van zijn pointilleren. Roland Holst bracht het decoratieve streng getekende element in mijn werk’. In de twee bekende schilderijen uit Laren, ‘Kerkuitgang van de Oude St. Janskerk te Laren’ (1893) en ‘St. Jansprocessie’ (1895), maar ook in de serie bloemen die Bosch Reitz schilderde, is de invloed van Roland Holst duidelijk te zien.

Het beviel Bosch Reitz goed in Laren – hij liet er een eigen atelier bouwen met een grote glazen uitbouw waar modellen konden poseren – maar toch vertrok hij eind jaren negentig voor een grote Japanse reis. Het was zijn wens om een kenner en verzamelaar van Oosterse kunst te worden. In deze tijd bestond onder Europese kunstenaars veel interesse voor Japanse kunst en Bosch Reitz stond bekend als ‘Japanofiel’. Op zijn reis werkte hij niet veel; hij kocht vooral Japanse werken aan. Toen hij in 1901 terugkeerde was hij de eerste maanden in Europa op zoek naar Japanse verzamelingen, waardoor hij pas in 1902 aan schilderen toekwam. Hij deed dit niet in zijn atelier in Laren maar trok naar Versailles, waar hij tussen 1902 en 1906 steeds een half jaar verbleef. De andere helft van het jaar bracht hij in zijn atelier in St. Ives, op het zuidwestelijke punt van Engeland, door.

In de tuinen van Versailles maakte Bosch Reitz een aantal impressionistische schilderijen van openluchtconcerten in losse gele, groene en roze verfstreken; werken die een groot contrast vormen met die uit Laren. Wellicht was hij in Frankrijk opnieuw gecharmeerd geraakt van het impressionisme, en ging hij daardoor over naar een vrijere compositie, helderder kleurgebruik en een lossere toets. Ook zonder figuren schilderde hij de tuinen graag en met veel aandacht. De Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef op 5 mei 1906 over de schilderijen van Versailles en het nabijgelegen Trianon: ‘Deze plaats van vereenzaamde weelde, van verstarde pracht-die-bleef; de, twee eeuwen oude, stijfheid van aanleg, betooverd, verjolijd door lente of zomer, verstemmigd door den weemoed van najaar, heeft den zwerver aangetrokken, die blijkbaar een aristocraat is….’ Als ‘schilder van het aristocratisch landschap’ prees men Bosch Reitz vooral om het gevoel van eenzaamheid en weemoed dat hij in zijn schilderijen wist uit te drukken.

In 1914 waren de dagen van Bosch Reitz als actief kunstenaar voorbij. Zijn ogen waren te slecht geworden om nog te kunnen werken, maar hij legde op kleine paneeltjes zo nu en dan nog wel de indrukken van zijn reizen vast. Met pensioen ging hij echter allerminst: hij werd door het New Yorkse Metropolitan Museum of Art gevraagd als hoofdconservator voor de afdeling Oosterse Kunst, waar hij twaalf jaar zou werken.

Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2013/4.