Louis Schrikkel

(Amsterdam 1902-1995 Den Haag)

In 1935 bracht Louis Schrikkel samen met zijn kunstvriend Jan Strube een groep gelijkgestemde kunstenaars bijeen die de kunst wilde populariseren. De groep kreeg de naam ‘Populisten’ of ‘Populistengroep’.

Vanaf zijn jeugd was Schrikkel bezig met tekenen en schilderen. De muren van zijn ouderlijk huis aan de Kerkstraat in Amsterdam werden kunstig met zijn krijtvoorstellingen versierd. Niemand in de familie was daar echt blij mee: ze zagen voor de jonge Schrikkel liever een kantoorbaan dan een kunstenaarsloopbaan. Louis’ schoolopleiding was degelijk en naast de HBS volgde hij cursussen, waaronder Frans, waarschijnlijk omdat er familieleden in België woonden. Na de middelbare school ging Schrikkel aan de slag en volgde hij lessen aan de Amsterdamse Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Hij leerde er veel, maar liet zich niet of nauwelijks beïnvloeden door zijn docenten of de sfeer van academisch impressionisme. Schrikkel kreeg scholing van de Amsterdamse kunstenaar George Hendrik Breitner, wat hem vooral hielp bij zijn technische vaardigheden. Het werd hem toen al duidelijk dat hij als kunstenaar een eigen richting moest zoeken, en vanaf het begin van zijn kunstenaarsloopbaan ging hij daarnaar op zoek.

Schrikkel zette zich af tegen het impressionisme en verstrakte zijn stijl tot een meer decoratieve, waarbij hij de nadruk legde op de compositie en de vormen en kleuren sterk vereenvoudigde. Hij deed ervaring op in het buitenland – hij reisde vooral naar België en Frankrijk – en voelde zich aangetrokken tot het opgewekte Bourgondische Vlaamse leven. Hij legde de basis voor zijn eigen stijl: kleuring werk met sterk vereenvoudigde motieven van alledaagse onderwerpen die iedereen zouden aanspreken. Op vaak lichte humoristische wijze gaf hij een samenvatting van de realiteit in een decoratieve stijl en vertellende trant. Zijn werken zijn enigszins gestileerd, helder en strak van vorm. Schrikkel zette zijn kleuren vlak en breed op, maar wel met een grote overtuiging op een gevoelige wijze naast elkaar, wat tijdgenoten ervoeren als een ‘uitstraling van lachende levensblijheid’.

Zijn palet werd ook vergeleken met dat van een middeleeuwse kunstenaar. Zijn werk doet Vlaams aan en lijkt terug te grijpen op grote kunstenaars uit het verleden, zoals Breughel, vooral als hij zijn figuren spreekwoorden liet uitbeelden: iemand bij de neus nemen, een man met een te grote mond op een stokpaardje… Het levert haast idyllische beelden op, gemoedelijk en met een enigszins speelgoedachtige uitstraling. Er is ook overeenstemming met de kunstwerken van de nieuwe zakelijkheid. Geabstraheerde figuren en populistisch constructivistische portretten die aan de strakke geometrische figuren van Bart van der Leck doen denken. In 1931 betichtte men hem er zelfs van ‘een ijverig discipel der nieuwe zakelijkheid te zijn, die de nuchtere waarneming nochtans met wat geest en fantasie weet te kleuren.’ Terecht werd echter ingezien dat er meer was: ‘iets van geest en eigenheid, een glimp van humor, een glans van fantasie die de nuchtere materie doorspeelt.’

Schrikkel brak al snel door en werd bekend in het Amsterdamse kunstenaarsmilieu. In 1931, op 29-jarige leeftijd, kreeg hij zijn eerste solo-expositie bij de bekende en gerenommeerde Kunsthandel Buffa en werd hij lid van de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen De Onafhankelijken en Sint Lucas. Op zijn eerste tentoonstelling bij Sint Lucas werden alle zeven werken van zijn inzending in de erezaal geëxposeerd: een groot succes voor een beginnend kunstenaar! De tijd was echter niet gemakkelijk: Nederland ging gebukt onder een ernstige economische crisis. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien had Schrikkel een reclameatelier in de Jordaan. Een van zijn klanten was Paanakker schoenenwinkels voor wie hij veel decoratief werk maakte, met name voor de etalages. Hij verkocht zijn kunst nauwelijks, maar wist het wel te gebruiken als betaalmiddel: hij ruilde bijvoorbeeld een schilderij tegen een meubelstuk. In 1935 kocht de Avro een schilderij dat voor een van de jaarkalenders van de omroep werd gebruikt, samen met werken van kunstenaars als Lizzy Ansingh, Hendrik Jan Wolter, Jan Monnickendam, Coenraad Matthias Garms en Hendrikus IJkelenstam. In dat jaar richtte Schrikkel samen met geestverwanten de Populistenkring op, waarmee ze veel succes oogstten bij het publiek en de pers.

Een belangrijk onderdeel van zijn oeuvre zijn de grote wandschilderingen. Hierdoor werd zijn werk in de loop van de jaren dertig als meer illustratief en decoratief ervaren. Er ontstonden langzamerhand opmerkelijke verschillen met zijn eerdere werken. De verbeelding ging een grotere rol spelen, de compositie werd beweeglijker en ritmischer, en de kleuren gingen een fraai mozaïek vormen en straalden steeds meer blijheid uit. Zoals een tijdgenoot het formuleerde: ‘een evolutie van het klein-anekdotische naar een bredere, meer omvattende stijl, van het illustratieve naar het synthetische, ook bij behoud van het volkse en boertige, maar opgedist in een fijne spirituele vorm.’

In 1931 maakte Schrikkel voor het eerst een schilderij met een trompetspeler bij een sluis, een onderwerp dat hij vaker zou schilderen in een steeds veranderende setting. Het is een klein schilderijtje, met een merkwaardige compositie en vlakverdeling waaraan het zijn kracht ontleent: bovenop de kademuren, hoog boven de rest van de wereld, zit eenzaam de trompetter die zijn solo blaast. Schrikkel koos voor alledaagse onderwerpen – mensen die naar hun werk gaan, boeren die op het veld werken, een arbeider die water drinkt uit een fonteintje bij een Amsterdamse sluis. Nadat hij in Betondorp was gaan wonen schilderde hij Amsterdam en legde hij de venters vast, of een op hol geslagen paard. Kermissen en feestvierders, dieren en planten. Hij verbeeldde een modeshow, maar legde de nadruk niet op de kleding, maar juist op een eenvoudige kledinghanger en een kat die het tafereel gadeslaat. Een regelmatig terugkerend onderwerp is de druivenpluk, waarin Schrikkel de natuur, de mens en zijn werk tot een geheel samenvoegde. De stillevens die hij maakte hebben eenvoudige voorwerpen uit zijn directe leefomgeving maar zijn van een spannende opbouw. Het zijn populistische onderwerpen, die veel mensen aanspreken.

Ondanks zijn toenemende succes koos Schrikkel in 1936 toch voor zekerheid door een vaste dienstbetrekking te aanvaarden bij defensie. Hij verhuisde er in 1939 met zijn gezin voor naar Den Haag. Toen de oorlog uitbrak was hij beroepsmilitair, maar hij weigerde zich over te geven aan de Duitse bezetting. Enkele van zijn schilderijen, die vlak voor de oorlog met de tentoonstelling ‘Overzicht van de Moderne Nederlandse Kunst’ door het buitenland toerden, werden door de Duitsers onderschept. Na de oorlog kreeg hij slechts een werk retour, het zwaar beschadigde ‘Am Rande der Stadt’. Wat er met de overige werken is gebeurd, is onbekend. Schrikkel moest in de oorlogsjaren regelmatig onderduiken om aan de razzia’s van de bezetters te ontkomen. Toch was hij in staat om te schilderen en te exposeren, al verdwenen er ook schilderijen in de kachel wanneer de kou en de nood te groot werden. Op doordachte maar kleinschalige wijze nam hij deel aan het verzet door vervalste persoonsbewijzen te vervaardigen. Toen hij in de loop van de oorlog werd gevraagd of hij wilde meewerken aan een uiterst dubieuze opdracht voor de vervalsing van schilderijen, weigerde hij en dook hij onder tot aan de bevrijding. Direct na de oorlog vertrok hij voor enige jaren naar het buitenland om zijn opleiding als officier af te maken in onder meer Engeland, Schotland en Zuid-Limburg.

Pas in 1949 werd de eerste tentoonstelling na de oorlog gehouden met het in het buitenland gemaakte werk. Schrikkel slaagde er nog meer in een symbiose tot stand te brengen tussen een schematisch maar raak getroffen Schots landschap op de achtergrond van een schilderij en ragfijn uitgewerkte bloemen op de voorgrond. In de jaren vijftig werkte hij veel in Frankrijk en schilderde hij stillevens tegen de achtergrond van ruïnes, waarmee hij de schoonheid van de natuur op een poëtische wijze benadrukte. Met zijn kleurgebruik liet hij zijn werk een bijzondere warmte uitstralen. Het perspectief was nog altijd ondergeschikt aan het decoratieve. Door de vereenvoudigde vormen was het ook makkelijk de voorstelling vlak te houden. In feite verhief hij de optische werkelijkheid tot een hogere realiteit, waarin zijn droom van hoe hij de wereld zag en ervoer tot uidrukking bracht. In deze jaren ontstonden grote en belangrijke werken, zoals ‘Het gouden Paard’,  ‘Droompaardje’, ‘De tuin van de Kunstenaar’ en ‘De Barmhartige Samaritaan’. Verzamelaar P. Klomp bracht tussen 1948 en 1958 veel werk van hem uit: zeven stukken werden met behulp van een nieuw kleurenprocédé door Klomp gereproduceerd en uitgegeven, waardoor ze op grote schaal onder de mensen kwamen. Het waren werken als ‘Het Bloemenmeisje’, ‘Zuid-Franse bloemencompositie’ en ‘Gezicht op Barneveld’.

In 1961 ging luitenant-kolonel Schrikkel met pensioen. Er brak een nieuwe fase aan in zijn leven, waarin hij al zijn aandacht weer kon richten op zijn kunst. Toch bleef hij ook praktisch bezig: hij ontwikkelde een Europese variant van het steno waarmee hij veel succes had. Op de reizen die hij bleef maken, maakte hij schetsen en notities die hij later gebruikte voor zijn schilderijen. In de bezochte landen probeerde hij tot de kern van het volkskarakter te komen door erover te lezen en onder het volk te zijn. In zijn werk gebruikte hij precies de kernelementen om zo een samenvatting van het geheel te geven. Aan het begin van de jaren zeventig kwam Schrikkel, na een lange periode waarin hij zich toelegde op mozaïeken, tot miniaturen en kleine werken met een icoonachtige uitstraling. Het zijn reliëfs uit linoleum met Bijbelse onderwerpen: ‘Intocht in Jeruzalem’, ‘Annunciatie’ en ‘St. Joris met de draak’.

Wat Schrikkel vooral nastreefde was het verschaffen van vreugde. Zoals zijn dochter Mieke Schaafsma-Schrikkel het uitdrukte: ‘Het credo van mijn vader was het geven van schoonheid aan de mensen. De wereld en de maatschappij waren niet mooi en er was al genoeg ellende in zijn ogen. Hij wilde dat ze iets moois aan de muur kregen.’ Schrikkel zei er in 1953 over: ‘Wij waren in de Provence en ik heb daar nooit vermoede kleuren en vooral nooit gedachte vormen gezien. Zoals de natuur ginds de rotsen, de kale bergen of de grotten met overblijfselen van mensenbouwsels onder de voortdurend verwerende adem van de mistral heeft vervormd, is…, is…, is alleen maar te schilderen; je kunt het niet zeggen met woorden.

Louis Schrikkel

Een positieve populist

Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2012-4

 In 1935 bracht Louis Schrikkel samen met zijn kunstvriend Jan Strube een groep gelijkgestemde kunstenaars bijeen die de kunst wilde populariseren. De groep kreeg de naam ‘Populisten’ of ‘Populistengroep’.

Vanaf zijn jeugd was Schrikkel bezig met tekenen en schilderen. De muren van zijn ouderlijk huis aan de Kerkstraat in Amsterdam werden kunstig met zijn krijtvoorstellingen versierd. Niemand in de familie was daar echt blij mee: ze zagen voor de jonge Schrikkel liever een kantoorbaan dan een kunstenaarsloopbaan. Louis’ schoolopleiding was degelijk en naast de HBS volgde hij cursussen, waaronder Frans, waarschijnlijk omdat er familieleden in België woonden. Na de middelbare school ging Schrikkel aan de slag en volgde hij lessen aan de Amsterdamse Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Hij leerde er veel, maar liet zich niet of nauwelijks beïnvloeden door zijn docenten of de sfeer van academisch impressionisme. Schrikkel kreeg scholing van de Amsterdamse kunstenaar George Hendrik Breitner, wat hem vooral hielp bij zijn technische vaardigheden. Het werd hem toen al duidelijk dat hij als kunstenaar een eigen richting moest zoeken, en vanaf het begin van zijn kunstenaarsloopbaan ging hij daarnaar op zoek.

 

Schrikkel zette zich af tegen het impressionisme en verstrakte zijn stijl tot een meer decoratieve, waarbij hij de nadruk legde op de compositie en de vormen en kleuren sterk vereenvoudigde. Hij deed ervaring op in het buitenland – hij reisde vooral naar België en Frankrijk – en voelde zich aangetrokken tot het opgewekte Bourgondische Vlaamse leven. Hij legde de basis voor zijn eigen stijl: kleuring werk met sterk vereenvoudigde motieven van alledaagse onderwerpen die iedereen zouden aanspreken. Op vaak lichte humoristische wijze gaf hij een samenvatting van de realiteit in een decoratieve stijl en vertellende trant. Zijn werken zijn enigszins gestileerd, helder en strak van vorm. Schrikkel zette zijn kleuren vlak en breed op, maar wel met een grote overtuiging op een gevoelige wijze naast elkaar, wat tijdgenoten ervoeren als een ‘uitstraling van lachende levensblijheid’.

Zijn palet werd ook vergeleken met dat van een middeleeuwse kunstenaar. Zijn werk doet Vlaams aan en lijkt terug te grijpen op grote kunstenaars uit het verleden, zoals Breughel, vooral als hij zijn figuren spreekwoorden liet uitbeelden: iemand bij de neus nemen, een man met een te grote mond op een stokpaardje… Het levert haast idyllische beelden op, gemoedelijk en met een enigszins speelgoedachtige uitstraling. Er is ook overeenstemming met de kunstwerken van de nieuwe zakelijkheid. Geabstraheerde figuren en populistisch constructivistische portretten die aan de strakke geometrische figuren van Bart van der Leck doen denken. In 1931 betichtte men hem er zelfs van ‘een ijverig discipel der nieuwe zakelijkheid te zijn, die de nuchtere waarneming nochtans met wat geest en fantasie weet te kleuren.’ Terecht werd echter ingezien dat er meer was: ‘iets van geest en eigenheid, een glimp van humor, een glans van fantasie die de nuchtere materie doorspeelt.’

Schrikkel brak al snel door en werd bekend in het Amsterdamse kunstenaarsmilieu. In 1931, op 29-jarige leeftijd, kreeg hij zijn eerste solo-expositie bij de bekende en gerenommeerde Kunsthandel Buffa en werd hij lid van de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen De Onafhankelijken en Sint Lucas. Op zijn eerste tentoonstelling bij Sint Lucas werden alle zeven werken van zijn inzending in de erezaal geëxposeerd: een groot succes voor een beginnend kunstenaar! De tijd was echter niet gemakkelijk: Nederland ging gebukt onder een ernstige economische crisis. Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien had Schrikkel een reclameatelier in de Jordaan. Een van zijn klanten was Paanakker schoenenwinkels voor wie hij veel decoratief werk maakte, met name voor de etalages. Hij verkocht zijn kunst nauwelijks, maar wist het wel te gebruiken als betaalmiddel: hij ruilde bijvoorbeeld een schilderij tegen een meubelstuk. In 1935 kocht de Avro een schilderij dat voor een van de jaarkalenders van de omroep werd gebruikt, samen met werken van kunstenaars als Lizzy Ansingh, Hendrik Jan Wolter, Jan Monnickendam, Coenraad Matthias Garms en Hendrikus IJkelenstam. In dat jaar richtte Schrikkel samen met geestverwanten de Populistenkring op, waarmee ze veel succes oogstten bij het publiek en de pers.

Een belangrijk onderdeel van zijn oeuvre zijn de grote wandschilderingen. Hierdoor werd zijn werk in de loop van de jaren dertig als meer illustratief en decoratief ervaren. Er ontstonden langzamerhand opmerkelijke verschillen met zijn eerdere werken. De verbeelding ging een grotere rol spelen, de compositie werd beweeglijker en ritmischer, en de kleuren gingen een fraai mozaïek vormen en straalden steeds meer blijheid uit. Zoals een tijdgenoot het formuleerde: ‘een evolutie van het klein-anekdotische naar een bredere, meer omvattende stijl, van het illustratieve naar het synthetische, ook bij behoud van het volkse en boertige, maar opgedist in een fijne spirituele vorm.’

In 1931 maakte Schrikkel voor het eerst een schilderij met een trompetspeler bij een sluis, een onderwerp dat hij vaker zou schilderen in een steeds veranderende setting. Het is een klein schilderijtje, met een merkwaardige compositie en vlakverdeling waaraan het zijn kracht ontleent: bovenop de kademuren, hoog boven de rest van de wereld, zit eenzaam de trompetter die zijn solo blaast. Schrikkel koos voor alledaagse onderwerpen – mensen die naar hun werk gaan, boeren die op het veld werken, een arbeider die water drinkt uit een fonteintje bij een Amsterdamse sluis. Nadat hij in Betondorp was gaan wonen schilderde hij Amsterdam en legde hij de venters vast, of een op hol geslagen paard. Kermissen en feestvierders, dieren en planten. Hij verbeeldde een modeshow, maar legde de nadruk niet op de kleding, maar juist op een eenvoudige kledinghanger en een kat die het tafereel gadeslaat. Een regelmatig terugkerend onderwerp is de druivenpluk, waarin Schrikkel de natuur, de mens en zijn werk tot een geheel samenvoegde. De stillevens die hij maakte hebben eenvoudige voorwerpen uit zijn directe leefomgeving maar zijn van een spannende opbouw. Het zijn populistische onderwerpen, die veel mensen aanspreken.

Ondanks zijn toenemende succes koos Schrikkel in 1936 toch voor zekerheid door een vaste dienstbetrekking te aanvaarden bij defensie. Hij verhuisde er in 1939 met zijn gezin voor naar Den Haag. Toen de oorlog uitbrak was hij beroepsmilitair, maar hij weigerde zich over te geven aan de Duitse bezetting. Enkele van zijn schilderijen, die vlak voor de oorlog met de tentoonstelling ‘Overzicht van de Moderne Nederlandse Kunst’ door het buitenland toerden, werden door de Duitsers onderschept. Na de oorlog kreeg hij slechts een werk retour, het zwaar beschadigde ‘Am Rande der Stadt’. Wat er met de overige werken is gebeurd, is onbekend. Schrikkel moest in de oorlogsjaren regelmatig onderduiken om aan de razzia’s van de bezetters te ontkomen. Toch was hij in staat om te schilderen en te exposeren, al verdwenen er ook schilderijen in de kachel wanneer de kou en de nood te groot werden. Op doordachte maar kleinschalige wijze nam hij deel aan het verzet door vervalste persoonsbewijzen te vervaardigen. Toen hij in de loop van de oorlog werd gevraagd of hij wilde meewerken aan een uiterst dubieuze opdracht voor de vervalsing van schilderijen, weigerde hij en dook hij onder tot aan de bevrijding. Direct na de oorlog vertrok hij voor enige jaren naar het buitenland om zijn opleiding als officier af te maken in onder meer Engeland, Schotland en Zuid-Limburg.

Pas in 1949 werd de eerste tentoonstelling na de oorlog gehouden met het in het buitenland gemaakte werk. Schrikkel slaagde er nog meer in een symbiose tot stand te brengen tussen een schematisch maar raak getroffen Schots landschap op de achtergrond van een schilderij en ragfijn uitgewerkte bloemen op de voorgrond. In de jaren vijftig werkte hij veel in Frankrijk en schilderde hij stillevens tegen de achtergrond van ruïnes, waarmee hij de schoonheid van de natuur op een poëtische wijze benadrukte. Met zijn kleurgebruik liet hij zijn werk een bijzondere warmte uitstralen. Het perspectief was nog altijd ondergeschikt aan het decoratieve. Door de vereenvoudigde vormen was het ook makkelijk de voorstelling vlak te houden. In feite verhief hij de optische werkelijkheid tot een hogere realiteit, waarin zijn droom van hoe hij de wereld zag en ervoer tot uidrukking bracht. In deze jaren ontstonden grote en belangrijke werken, zoals ‘Het gouden Paard’,  ‘Droompaardje’, ‘De tuin van de Kunstenaar’ en ‘De Barmhartige Samaritaan’. Verzamelaar P. Klomp bracht tussen 1948 en 1958 veel werk van hem uit: zeven stukken werden met behulp van een nieuw kleurenprocédé door Klomp gereproduceerd en uitgegeven, waardoor ze op grote schaal onder de mensen kwamen. Het waren werken als ‘Het Bloemenmeisje’, ‘Zuid-Franse bloemencompositie’ en ‘Gezicht op Barneveld’.

 

In 1961 ging luitenant-kolonel Schrikkel met pensioen. Er brak een nieuwe fase aan in zijn leven, waarin hij al zijn aandacht weer kon richten op zijn kunst. Toch bleef hij ook praktisch bezig: hij ontwikkelde een Europese variant van het steno waarmee hij veel succes had. Op de reizen die hij bleef maken, maakte hij schetsen en notities die hij later gebruikte voor zijn schilderijen. In de bezochte landen probeerde hij tot de kern van het volkskarakter te komen door erover te lezen en onder het volk te zijn. In zijn werk gebruikte hij precies de kernelementen om zo een samenvatting van het geheel te geven. Aan het begin van de jaren zeventig kwam Schrikkel, na een lange periode waarin hij zich toelegde op mozaïeken, tot miniaturen en kleine werken met een icoonachtige uitstraling. Het zijn reliëfs uit linoleum met Bijbelse onderwerpen: ‘Intocht in Jeruzalem’, ‘Annunciatie’ en ‘St. Joris met de draak’.

 

Wat Schrikkel vooral nastreefde was het verschaffen van vreugde. Zoals zijn dochter Mieke Schaafsma-Schrikkel het uitdrukte: ‘Het credo van mijn vader was het geven van schoonheid aan de mensen. De wereld en de maatschappij waren niet mooi en er was al genoeg ellende in zijn ogen. Hij wilde dat ze iets moois aan de muur kregen.’ Schrikkel zei er in 1953 over: ‘Wij waren in de Provence en ik heb daar nooit vermoede kleuren en vooral nooit gedachte vormen gezien. Zoals de natuur ginds de rotsen, de kale bergen of de grotten met overblijfselen van mensenbouwsels onder de voortdurend verwerende adem van de mistral heeft vervormd, is…, is…, is alleen maar te schilderen; je kunt het niet zeggen met w