Johan Hendrik van Mastenbroek

(Rotterdam 1875-1945)

Vooroorlogse havens van Rotterdam J.H. van Mastenbroek en Evert Moll

Op 37-jarige leeftijd en in de bloei van zijn artistiek bestaan, maakte Johan Hendrik van Mastenbroek (1875-1945) dit schilderij. Het was 1912, het jaar dat hij verhuisde van Rotterdam naar Scheveningen. Van Mastenbroek bleef echter nog jarenlang per trein en tram naar Rotterdam reizen om daar te werken. De olieverfschilderijen die hij maakte schilderde hij meestal niet buiten, maar in zijn atelier die hij in zijn Scheveningse villa ‘Quambi’ (pleisterplaats) op de begane grond had laten bouwen. Zijn voorstudies maakte hij wel ter plaatse: schetsen in potlood of krijt op papier, soms ingevuld met waterverf. Hij zei over deze werkwijze: ‘Ik genoot altijd dubbel: eerst wanneer ik het buiten zag en teekende en naderhand thuis, wanneer ik het schilderij of de teekening uitwerkte. ’s Avonds krabbelde ik wat ik overdag had gezien, hetgeen aanleiding is geweest tot vele schilderijen en aquarellen. (…) Ik kon zoo gelukkig zijn wanneer ik buiten een machtige impressie had opgedaan; ik kon staan smullen van de heerlijke wolkenformaties en van den aan kleuren zoo rijken strijd tusschen de zon en de wolken. Ik ging dan ook altijd uit teekenen wanneer het buiig weer was want dan had men de mooiste luchten en de schitterendste kleuren. De aarde was dan doorweekt dus zwaar van kleur en dat deed zoo smeuïg aan en het waren de aangewezen dagen om buiten te gaan werken. Daarna had ik geen rust voor ik zulke indrukken in een schilderij had verwerkt.’

A. Glavimans schreef in 1946: ‘Tot kort voor 1940 kwam hij nog geregeld iedere week van zijn woonplaats Scheveningen naar Rotterdam om er te wandelen langs de binnenhavens, langs Haringvliet, Wijnhaven, Leuvehaven, Boompjes, om er staan te kijken naar het varen en lossen, naar het openen en sluiten van de bruggen, om over Turvenakker en Willemsplein te gaan naar (de pont) “Heen en Weer”, die hem in het havengebied bracht, naar de Rijnhaven en naar de Maashaven, naar de Wilhelminakade, waar hij dan, voor de zoveelste maal het beeld van schepen en kranen, van sjouwers en sleepers op zich liet inwerken om er een paar rappe notities van te maken, welke hem later thuis zouden helpen aan de motieven voor een nieuw schilderij of die hem in staat zouden stellen, een reeds begonnen werk te voltooien in de wijze, waarop hij het zich nu, weer verkennende het eindeloos spel van licht en water, voor den geest had gecomponeerd.’

Toen Van Mastenbroek in 1942 werd gedwongen om Villa Quambi te verlaten, vestigde hij zich met zijn gezin tijdelijk in Schiebroek en in 1943 keerde hij terug naar Rotterdam, waar hij twee jaar later overleed. En zelfs in die laatste jaren met twee verhuizingen vertelde hij: ‘Het huis is natuurlijk tjokvol maar ik heb mijn levenswerk van zestig jaren rondom mij en bij tijden kan ik rustig mijn schetsen uitwerken. Daarvan heb ik er nog zoveel, die nog uitgewerkt moeten worden.’ Hij ging daarbij vrijelijk om met de werkelijkheid. Glavimans schreef: ‘Ook hij heeft zich in zijn stadsgezichten van Rotterdam, van Delfshaven, van Dordrecht niet aan de topografische realiteit gehouden. Wel deed hij dat in zijn forsche aquarellen, welke hij buiten maakte en die evenals zijn tekeningen hem later thuis hielpen bij het schilderen. Reeds in het vroege werk zooals in de Voorhaven te Delfshaven (1907) of de Oude Haven te Rotterdam (1907) wordt de beschouwer zijn neiging gewaar, de dingen “in de breedte” te zetten. Het is alsof hij de kademuren en huizen verder van elkander af zet om meer ruimte te kunnen scheppen en meer van de lucht te kunnen laten zien.’

Van Mastenbroeks voornaamste doel was het weergeven van de eigentijdse context van een wereldhaven in ontwikkeling. Hij documenteerde het tijdsbeeld: zelf typeerde hij dit als ‘min of meer journalistiek werk’. In het geval van de stad Rotterdam is dat bijzonder: door de artistieke verslaggeving is er een deel van het beeld van vóór de Tweede Wereldoorlog, toen de stad zwaar getroffen werd, bewaard gebleven.

Van Mastenbroeks schilderij toont de Leuvenhaven, de voormalige economische slagader van Rotterdam. Hij schilderde, aquarelleerde en tekende deze haven talloze keren vanuit verschillende posities. Toen Van Mastenbroek dit schilderij maakte, stond hij met zijn rug naar het oude centrum van de stad, nabij Blaak in zuidelijke richting naar de Nieuwe Maas met links onder andere de Wijnhaven en de markante silhouetten van twee belangwekkende maar niet meer bestaande kerken: De Ronde of Lutherse Kerk (1736) en in de verte de toren van de Zuiderkerk (1845). Toen hij de schets voor dit schilderij maakte bevond de kunstenaar zich in de Zeevisschersteeg, met de Lutherse Kerk aan de Korte Wijnhaven en de hoek Posthoornstraat en De Zuiderkerk aan de Jodensteeg in het zicht. Het is een silhouet dat niet meer bestaat sinds 14 mei 1940, toen de Waalhaven en het oude centrum van Rotterdam werden gebombardeerd. Van Mastenbroek nam – zoals hij vaak deed – een laag standpunt in, alsof hij dicht aan de kade zat. De baggerboot rechts op de voorgrond met roeibootje wordt door menselijke spierkracht voortgeduwd. De kapmeeuwen duiken van ver en hoog naar de waterspiegel om drijvende etensresten op te pikken. De kademuren en gebouwen worden in het nauwelijks rimpelende water weerspiegeld. Ondanks de drukke setting gaf Van Mastenbroek met zijn compositie en het kleurgebruik een harmonieus havenbeeld weer, dynamisch maar toch rustgevend.

Uit het Studio 2000 Magazine, 2012 nr. 4.