Jan Heyse

(Zierikzee 1884-1954 Veere)

Jan Heyse| Een goed zoon van Walcheren

‘Hij was een goed zoon van Walcheren’ zo eindigde de dichter J.C. van Schagen in 1954 in het Zeeuws tijdschrift zijn artikel over de kunstenaar Jan Heyse.

Jan Heyse behoorde als zoon van Johan Hermann Christian Heyse, voormalig Luthers predikant en lid van de Gedeputeerde Staten, tot de notabelen van de Zeeland. De Heyses bezaten verschillende landerijen, waaraan de familie haar welvarendheid te danken had. Vader Heyse had een zeer brede interesse en schreef een tijd lang letterkundige kritieken voor De Gids. Daarnaast was hij een kunstverzamelaar. In de stad waar hij zijn jeugd doorbracht, Middelburg, kreeg Heyse tekenles van de schilder Cornelis Nuijs (1854-1936). Na zijn gymnasium vertrok de kunstenaar voor de Rijksakademie naar Amsterdam. Daar studeerde hij onder andere met Jan Sluijters (1881-1957), die niet lang daarna als modernist furore maakte en eveneens deel zou gaan uitmaken van de Domburgse kunstenaarskring. Heyse, die zich eerder een Zeeuws kunstenaar voelde, trok zich in 1914 terug in het kunstenaarsstadje Veere.

Al vanaf 1850 werd het stadje herontdekt door toeristen, onder wie veel kunstenaars en kunstminnaars. Het sfeervolle stadje oefende een enorme aantrekkingskracht uit op kunstenaars. Veel van hen waren passanten, maar toch waren er genoeg permanente artistieke bewoners om Veere tot een kunstenaarsdorp te maken: Johannes Josseaud, Maurice Góth, Lucie van Dam Van Isselt, Dirk Koets en uiteraard Jan Heyse zijn enkele van hen. Deze kunstenaars werden geraakt door het dagelijks leven in Veere en door de karakteristieke oude geveltjes, het laat-gotische stadhuis en de grote kerk. Ze verbeeldden de zeilboten in het haventje, de vrouwen en meisjes van Veere in klederdracht, de Veerse achtertuinen met weelderig bloeiende bomen en de Schotse Huizen. Het waren geen kunstenaars die grote moderne veranderingen doorvoerden, maar ze waren wel zeer bepalend voor de sfeer en het levendige artistieke klimaat. Het waren voornamelijk individualistisch werkende kunstenaars, die in realistische stijl de sfeer en het typische felle licht van het Zeeuwse stadje vastlegden.

Heyse schilderde in een gematigde symbolistische stijl voorstellingen uit het Zeeuwse vissers- en boerenleven. Zijn onderwerpen vond hij voornamelijk in Middelburg, Veere, Arnemuiden, Schouwen en Brugge. Doorslaggevend voor zijn ontwikkeling in de schilderkunst was een tentoonstelling van Vlaamse Primitieven die in 1902 in Brugge werd gehouden. De invloed van Hans Memling (1430-1494) was direct al voelbaar in het werk van Heyse in de verinnerlijking en meer stilistische weergave. Deze ingetogen manier van werken paste goed bij zijn karakter. Heyse was een rustig en zwijgzaam man. In Veere werd hij dikwijls ‘Jan de Zwijger’ genoemd. De kunstenaar leefde sober en fietste bijna dagelijks vanuit Veere naar Domburg of dwaalde over zijn geliefde Walcheren.

Naast tekeningen en schilderijen maakte Heyse ook veel grafisch werk. Hij beheerste uiteenlopende technieken en als een gedegen ambachtsman paste hij deze met een bijna middeleeuws geduld toe. Door zijn fijne, bescheiden en vaak decoratieve tekenstijl werd Heyse met een zekere regelmaat uitgenodigd om illustraties te maken voor kalenderbladen, het Zeeuws Prentenboek – dat Prinses Juliana op haar tiende verjaardag kreeg aangeboden door de vrouwen en meisjes van Zeeland –, het gedenkboek voor het vijfentwintigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina en het Hollandsch Liederboek. Heyse leek te zoeken naar de grootste zuiverheid, de ontroering van de diepste eenvoud, zonder dat hij sentimenteel werd. De graficus-criticus R.W.P. de Vries jr. constateerde in 1915 een ‘voorkeur voor het edele, zachte’, maar, schreef hij, ‘het blijft streng, ernstig teekenwerk’. Deze picturale benadering is ook terug te zien in het werk van Jan Toorop (1858-1928). De kunstenaars kenden elkaar goed en exposeerden samen in het Tentoonstellingslokaal in Domburg.

Niet alleen met Toorop, maar ook met Mies Elout-Drabbe (1875-1956) had Heyse in Domburg een vriendschap aangeknoopt. Het leidde ertoe dat hij direct betrokken raakte bij de organisatie van de zomerexposities en ook een paar maal elders met haar exposeerde. Mies, die niet aanwezig kon zijn bij Heyse’s begrafenis, schreef in de Provinciaalse Zeeuwsche Courant van 10 februari 1954 haar herinneringen op aan de tijd die ze had meegemaakt met de onzelfzuchtige Heyse: ‘Deze hoffelijke trek van bescheidenheid is wel heel erg zeldzaam. Geen wonder dat jij, met je ingetogen kracht, die van geen opscheppen ooit wist, fel verontwaardigd was, toen in 1914 het Gebral der Kubisten losbarstte in ons Domburgs tentoonstellings zaaltje. Wat hebben wij daar overigens een goede tijd gehad, samen met Toorop, Hart [Nibbrig], [Thorn] Prikker, Jacoba van Heemskerk en jij en ik; wij waren altijd eensgezind – al liepen de elementen van het comité wel eens uiteen.’ Heyse liet een klein, maar zeer bijzonder oeuvre na. 

Studio 2000 Magazine | 23ste jaargang, nummer 2, juni 2018, pag. 28-31. 


Biografie

De kunstenaar Paul Arntzenius (1883-1965), die veel op Walcheren gewerkt heeft, omschreef zijn Zeeuwse collega Jan Heyse (1882-1954) eens als ‘een stille teruggetrokken figuur die wat schuw door het leven ging en zich afzijdig hield van het kunstenaarswereldje in Veere en Domburg.’ Deze karaktertrek van de gevoelige schilder en tekenaar moet aardig geklopt hebben. Heyse volgde zijn eigen innerlijk. Hoewel hij bij St.-Lucas te Amsterdam en in Toorops tentoonstellingsgebouwtje in Domburg meerdere malen exposeerde tezamen met moderner werkende kunstenaars als Piet Mondriaan (1872-1944), Jacoba van Heemskerck (1876-1923) en Jan Sluijters (1881-1957), is er in zijn werk geen spoor te bekennen van een avant-gardistische omslag in zijn werk. Ook in Zeeland hield hij zich in afzondering bezig met wat de NRC noemde ‘mystiek’ werk en ‘de verinnerlijking van een oneindig gevoel in het eindige.’

Evenals zijn tekeningen ademt ook Heyses grafiek deze sfeer. Hij beheerste vele technieken en als een gedegen ambachtsman paste hij deze ook met een bijna middeleeuws geduld toe. De uitwerking van zijn thema’s lijkt een zoektocht naar de grootste zuiverheid, de ontroering van de diepste eenvoud. Overigens zonder dat daar een opzettelijkheid, een opgelegde sentimentaliteit in te vinden is. De graficus-criticus R.W.P. de Vries jr. constateerde in 1915 een ‘voorkeur voor het edele, zachte’ maar – en doelend op de thematiek en het decoratieve aspect – ‘het blijft streng, ernstig teekenwerk’.

Juist door deze fijne, bescheiden en vaak decoratieve tekenstijl werd Heyse met een zekere regelmaat uitgenodigd om illustraties te maken voor kalenderbladen, het Zeeuws Prentenboek – dat Prinses Juliana op haar tiende verjaardag kreeg aangeboden door de vrouwen en meisjes van Zeeland –, het gedenkboek voor het 25-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina en het Hollandsch Liederboek. In 1930 werden bovendien in een bibliofiele oplage zijn blokboekjes verspreid.

De tekeningen die hier zijn afgebeeld, sluiten in thematiek en sfeer direct aan bij Heyses schilderijen. Zijn religieuze onderwerpen zijn vermengd met het Zeeuwse alledaagse leven, waardoor profane onderwerpen eerbied afdwingen. Heyses werk ademt daardoor de negentiende-eeuwse tendens waardoor kerk en religie langzamerhand ontheiligd raakten, terwijl de kunstenaar als scheppende kracht en het gewone leven soms een religieus aura kregen opgelegd. Heyse slaagde daar echter in zonder plat te worden of een cynische ondertoon te raken. Zijn tekeningen blijven zodoende de puurheid uitstralen waarmee ze zonder twijfel werden gemaakt.