Harmen Meurs

(Wageningen 1891-1964 Ermelo)

Tot de kunstenaars die zich rond de legendarische Amsterdamse kunsthandelaar Karel van Lier verzameld hadden, behoorde naast Raoul Hynckes (1893-1973), Wim Schuhmacher (1894-1986) en Carel Willink (1900-1983) ook Harmen Hermanus Meurs (1891-1964). Willink karakteriseerde de schilder later als een ‘dandy’ vanwege zijn altijd verzorgde kleding en uiterlijk, met keurig bijgehouden lange bakkebaarden. Daarmee was overigens niet gezegd dat Meurs zich louter in elitaire kunstenaarskringen ophield. Integendeel, Meurs was sterk sociaal bewogen; voor het satirische weekblad De Notenkraker van de SDAP tekende hij cartoons en schreef hij politieke commentaren. Harmen Meurs werd in 1891 te Wageningen geboren. Zijn vader had een goedlopend schildersbedrijf en handelde daarnaast in tapijten. Dankzij deze gunstige omstandigheden kon hij zijn zoons Harmen en Jan ondersteunen in hun kunstopleiding. Op vijftienjarige leeftijd kreeg Harmen een baantje aan de Landbouwuniversiteit als tekenaar en aquarellist van de verschillende stadia van plantengroei en plantenziektes. Hij behaalde zijn akte tekenen en volgde de avondcursus aan de Rijksakademie te Amsterdam. Vanaf 1919 was Meurs in staat om zijn eigen atelier te runnen. In datzelfde jaar sloot hij zich aan bij kunstenaarsgroep De Onafhankelijken.

Meurs genoot in de jaren twintig en dertig behoorlijke bekendheid. Had hij zich eerst gewijd aan het kubo-expressionisme van de Bergense School en het fauvisme van Kees van Dongen (1877-1968) en Sluijters, vanaf 1925 begon hij realistischer te werken. Toch zou hij nooit zo fotografisch precies gaan werken als de magisch realisten die eveneens door Van Lier werden vertegenwoordigd. Zijn werk viel in Nederland in de smaak en hij kreeg verscheidene solotentoonstellingen, waaronder een in het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1928. Bovendien was zijn werk verschillende malen in het buitenland te zien.

Meurs had duidelijke ideeën, interesseerde zich ook voor andere kunstuitingen, zoals beeldhouwkunst, dans en film, en was goed op de hoogte van de kunstontwikkelingen in het buitenland. Al deze kwaliteiten zullen hebben meegespeeld bij zijn benoeming tot voorzitter van De Onafhankelijken in 1929. In deze functie organiseerde hij de spraakmakende tentoonstellingen Neue Sachlichkeit (1929) en van Franse en Belgische surrealisten (1930). Zijn sociale bewogenheid en politieke stellingname uitte hij als antifascist door in 1933

- als voorzitter van de Onafhankelijken - een verboden tentoonstelling uit Berlijn te laten overkomen. Een fel anti-nazistisch schilderij van Horst Strempel en een aanstoot¬gevend schilderij van Joop Moesman (1909-1988) waren de directe aanleiding voor de Amsterdamse burgemeester Van der Vlugt en directeur Baard van het Stedelijk Museum om de expositie te verbieden. Een deel van De Onafhankelijken legde zich bij deze beslissing neer, terwijl Meurs zich verzette. Hij bracht de tentoonstelling naar elders over en legde zijn functie neer. Het jaar daarop werd Meurs’ eigen inzending Tijdbeeld geweigerd, een voorstelling waarin een halfnaakte joodse man door nazi’s met hakenkruizen wordt gebrandmerkt. Ten huize van het later gedeporteerde Bergense kunstenaarsechtpaar Mommie Schwarz (1876-1942) en Else Berg (1877-1942) organiseerde hij vervolgens de tentoonstelling ‘Kultur 1934’. De Nederlandse politie maakte een eind aan deze anti-fascistische manifestatie. Niet lang daarna trok Meurs zich gedesillusioneerd terug uit het kunstenaarscircuit en verhuisde met zijn joodse vriendin Berthe Edersheim naar Putten op de Veluwe.

Na de oorlog bestond er nauwelijks meer belangstelling voor zijn werk. Het hier getoonde olieverfschilderij Sneeuwlandschap dateert van voor Meurs’ realistische periode. In een post-impressionistische stijl, met deels brede toetsen heeft hij zijn compositie opgebouwd. De - blauwe - sneeuwpartijen daarentegen, heeft hij met doorgaande, wuivende horizontalen aangegeven. Meurs experimenteerde binnen de nieuwe stromingen van zijn tijd. Zijn talent - hij was toen 21 jaar oud - blijkt uit zijn krachtige en toch uitgebalanceerde kleurgebruik en zijn durf de compositie grotendeels open te laten.

Harmen Meurs
De jaren twintig en dertig van de vorige eeuw waren voor Harmen Meurs een glorieuze periode. Hij genoot een behoorlijke bekendheid, had een groot aantal solotentoonstellingen in Nederland en zijn werk was ook in het buitenland te zien. Meurs had zich in 1918 aangesloten bij De Onafhankelijken en werd al snel bestuurslid. In 1929 werd hij tot voorzitter van de juryvrije vereniging verkozen, en onder zijn driejarig voorzitterschap werden verschillende belangrijke tentoonstellingen georganiseerd, zoals die van de Neue Sachlichkeit in 1929. Meurs reisde samen met Jos. Gosschalk naar Duitsland om de werken voor deze tentoonstelling te selecteren. Door reizen als deze was hij goed op de hoogte van wat er zich internationaal afspeelde in de kunst.

Meurs schilderde aanvankelijk in een postimpressionistische stijl, waarna hij een ontwikkeling doormaakte die langs het kubo-expressionisme van de Bergense school en het Franse fauvisme leidde. Vanaf 1925 nam zijn werk een realistische wending: hij schilderde scherpere contouren en meer uitgewerkte details. Waar Meurs zich aanvankelijk nog oriënteerde op vroege Italiaanse renaissancekunstenaars, ontwikkelde hij zich in de volgende jaren steeds meer richting de Duitse Neue Sachlickeit. Over zijn eigen werk schreef hij dat het was gebaseerd op ‘de natuur en het leven’. De zogenoemde krabbels, notities en studies waren zijn werkmateriaal. Ondanks dat hij naar de natuur werkte, zei hij het schilderij uit de verbeelding te componeren, nadat hij de voorbereidingen – ‘details of feiten, studies, composities of kleurplans’ – had getroffen. Hij gebruikte die voorbereidingen alleen nog bij de afwerking. Hierdoor schilderde hij ‘de innerlijke en intensieve verbeelding van het werkelijke leven; dát wat in het onderbewustzijn een positieve vorm aanneemt, zich transformeert en belichaamd [sic] op het doek, zonder eenige theoretische opzet, door het scheppend vermogen.’

Meurs werd in Nederland een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Nieuwe Zakelijkheid. De stijl ontstond als reactie op het expressionisme en behoorde tot een diversiteit aan nieuwe realistische stijlen die in de jaren twintig opkwam. Over het algemeen wordt de Nieuwe Zakelijkheid gezien als een stijl waarin de zakelijke observatie van de werkelijkheid centraal staat. De kunstenaars gebruikten vereenvoudigde vormen met duidelijke contouren en egale kleuren zonder schaduwpartijen, met vaak de voor- en achtergrond in dezelfde scherpte. Schilders hadden een hernieuwde aandacht voor vakmanschap en ambachtelijkheid en hun werk mocht niet literair zijn: het mocht dus geen verhaal vertellen. Bij portretten waren beschouwers vaak geneigd om het innerlijk van de maker weerspiegeld te zien in diens fysionomie. De nieuw-realistische portretkunst verhinderde een dergelijke lezing echter. De kunstenaar registreerde de uiterlijke kenmerken van de geportretteerde, maar was niet meer geïnteresseerd om het gezicht weer te geven als ‘spiegel van de ziel’. Paul Citroen schreef in 1940: ‘Men trok zich uit de hemel der zwevende gevoelens terug tot de aardse realiteit. Er werden niet meer grote, innerlijke bewogenheden tot uitdrukking gebracht, maar het stille doch intense leven van de meest gewone objecten werd weergegeven.’

Het zittende naakt uit 1929 toont een realistisch schilderij van een naakte vrouw. Het is in neutrale, aardse tinten geschilderd, met alleen de rode doek als opvallend kleuraccent. Waar de houten lijst om de spiegel door Meurs zeer realistisch werd geschilderd, registreerde hij het naakt alsof ze versteend is in de beweging. Het is een afstandelijke manier van schilderen. Hoewel het motief traditioneel is – de naakte vrouw werkt haar kapsel bij met haar gezicht afgewend voor de kijker, maar is toch te zien in de spiegel – is het werk zeer eigentijds. De moderne haardracht en de aanwezigheid van lichaamsbeharing laten de kijker weten, misschien slechts onbewust, dat dit een kunstwerk uit de moderne tijd betreft.

Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2016 4.