Gustave De Smet

(Gent 1887-1943 Deurle, Sint-Martens-Latem)

In het naslagwerk Bénézit wordt Gustave De Smet genoemd als ‘un tres beau peintre’ die zijn degelijk vakmanschap niet opofferde voor ‘une vaine originalité à tout prix’. Volgens Bénézit ging het zoeken naar nieuwe vormen waar de kunstenaars van het begin van de twintigste eeuw veel mee bezig waren, vaak ten koste van het ‘poetische’ in de kunst.

De Smet, zoon van een decoratieschilder en broer van Léon De Smet, volgde van 1888-1895 lessen aan de academie van Gent. Hij vestigde zich in 1901 in Latem, waar hij deel uitmaakte van de tweede groep van Latem. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verbleef De Smet in Nederland - in Amsterdam, Blaricum en Laren - en leerde hij de werken van Jan Sluijters, Le Fauconnier en de Duitse expressionisten kennen. Hierdoor verliet hij zijn luministische stijl en ging over naar een strak en geschematiseerd expressionisme, waarmee hij in dorpsgezichten, landschappen en boeren de ruwe sfeer van het landleven op een dynamische wijze vastlegde.

Samen met Constant Permeke en Frits Van den Berghe wordt De Smet gerekend tot de grote drie van het Vlaamse expressionisme.
 


Gustave De Smet 

In België had Gustave De Smet, samen met kunstenaars als Frits Van den Berghe, George Minne en Constant Permeke zich voor de Eerste Wereldoorlog gevestigd in het Vlaamse dorp Sint-Martens-Latem. De kunstenaars in het dorp schilderden de landelijke omgeving en oogstten lof van vooraanstaande critici, hadden relatief gemakkelijk succes en een goede reputatie opgebouwd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kunstenaars weinig vatbaar waren voor wat er buiten hun dorp gaande was; in hun besloten gemeenschap schilderden de kunstenaars in een impressionistisch handschrift. Dit betekent echter niet dat hun werk sprekend op elkaar leek: door verschillende vorming, aard, aanleg en streven ontstonden er zeer uiteenlopende schilderijen. Zonder de wrede verstoring van de oorlog hadden de kunstenaars nog jaren in deze trant kunnen doorgaan. Toen zij echter uit hun vertrouwde omgeving werden verjaagd, gaf dit aan velen de impuls om hun opvattingen te herzien. Gustave De Smet vluchtte direct na de inval van het Duitse leger de noordelijke grens over.

In augustus 1914 kwam hij aan in Amsterdam en vond hij onderdak bij uitgeverij L.J. Veen aan de Keizersgracht. De Belg kwam al snel in contact met de Nederlandse kunstenaar Leo Gestel, die hen de toegang verschafte tot het plaatselijk kunstenaarsmilieu. Vanaf het begin ging het de kunstenaar goed: hij vond niet alleen de steun van Gestel, maar ook van mecenassen Boendermaker en Regnault en kreeg royale expositiemogelijkheden. In januari 1915 hield De Smet bijvoorbeeld zijn eerste grote expositie met bijna dertig werken, en hierna werd hij geïntroduceerd bij de Hollandsche Kunstenaarskring. De Smet had de Academie van Gent gevolgd en was in 1908 in Sint-Martens-Latem gekomen. Daar schilderde hij in een zachte penseelstreek veel rivier- en laangezichten. Zijn ontwikkeling voltrok zich zeer langzaam: ondanks experimenten met vorm en stijl kwam hij toch steeds weer uit bij een impressionistische schildertrant. In Nederland maakte De Smet kennis met de nieuwe Europese stijlen: het expressionisme uit Duitsland, het kubisme uit Frankrijk en het futurisme uit Italië. Het liet De Smet een nieuwe mogelijkheid zien om de werkelijkheid te benaderen: in plaats van deze te analyseren en op een afstandelijke manier op het doek te brengen, probeerde hij de werkelijkheid meer met gevoel te benaderen.

Het impressionisme, dat de nadruk legt op hoe een onderwerp wordt verbeeld en niet op wat er wordt verbeeld, had afgedaan voor De Smet. Aanvankelijk liet hij zich inspireren door kunstenaars als Jan Sluijters, Kees van Dongen en Leo Gestel, en beperkte hij zich tot interieurs en stillevens die hij in heftige kleuren schilderde. De belangstelling voor Sluijters en Van Dongen had daarnaast tot gevolg dat De Smet ook (vrouw)figuren ging schilderen. In augustus 1916 verhuisde De Smet naar Blaricum, waar hij de stap naar het expressionisme helemaal zou maken. De Smet bracht meer structuur in de voorstelling, overdreef bepaalde vormen en - het meest opvallend - versomberde zijn kleurgebruik. Die sombere kleuren werden hem ingegeven door de schilders die in Bergen werkten: naast Leo Gestel waren dit onder andere Charley Toorop, Else Berg, Mommie Schwarz en de gebroeders Wiegman. De Bergense schilders werkten geïnspireerd door Van Gogh, Cézanne en Picasso in een milde expressionistische en kubistische trant en vereenvoudigden hun vormen. Onder invloed van zijn Nederlandse collega's maakte De Smet in de jaren 1916 en 1917 een reeks landschappen en dorpsgezichten, waarin ze de moderne stijlen omzetten in een persoonlijke beeldtaal. Gustave De Smet bleef na afloop van de oorlog nog enkele jaren in Nederland en kwam in het begin van de jaren twintig naar België terug. De ontwikkeling die hij had doorgemaakt in Nederland vormde de basis van het werk dat na de oorlog tot stand kwam.

 

  • Naam: Gustave De Smet

  • Geboren Gent 1887

  • Overleden Deurle 1943

  • Schilder.