George Hendrik Breitner

(Rotterdam 1857-1923 Amsterdam)

George Hendrik Breitner is a very talented dutch artist who was highly respected by his contemporaries. Studied at the academies in The Hague and Amsterdam. Became the most important painter of the Amsterdam Impressionists. Choose themes of the daily city-life, cityscapes, building sites, cavalries. He visualized them with powerful brushstrokes in moody brown colours. Received several rewards and medals. Works of Breitner can be found in the Rijksmuseum, Vincent van Gogh Museum and Stedelijk Museum (Amsterdam), Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), Centraal Museum (Utrecht) and Museum Twenthe (Enschede).


Le peintre du peuple: George Hendrik Breitner

Al vroeg in zijn kunstenaarsbestaan koos George Hendrik Breitner ervoor om het leven van alledag te schilderen: ‘Ik zelf, Ik zal de mensch schilderen op de straat en in de huizen de straten en huizen die ze gebouwd hebben ’t leven vooral. Le peintre du peuple zal ik trachten te worden of liever ben ik al omdat ik ’t wil.’ In Den Haag, waar de schilder aanvankelijk werkte, had Breitner een geestverwant gevonden in Vincent van Gogh, met wie hij geregeld ‘volkse typetjes’ ging tekenen om ze vervolgens op het atelier uit te werken tot schilderijen en aquarellen.

‘Na Frans Hals is Breitner de meest verwonderlijke hanteerder van den schilderborstel, dien wij gehad hebben’, schreef G.H. Marius in haar boek over de Hollandse schilderkunst in de negentiende eeuw. ‘De schilder van het mouvement’, noemde de schrijfster hem. Marius beschreef hoe de jonge Breitner de zogenoemde domineesbriefjes van zijn moeder voltekende met soldaten en paarden en later zijn schetsboekjes vulde met de wirwar van trams op de Dam, volgestapelde kolenwagens bij een stil grachtje, het straatleven en het moderne straatverkeer.

Breitner, geboren in Rotterdam, bezocht op aanraden van de schilder Charles Rochussen in 1876 de Haagsche Academie. Hij volgde hier drie jaar lang de opleiding onder de klassiek ingestelde directeur Koelman, maar Breitner werd – net als Koelmans andere leerlingen Willem de Zwart, Suze Robertson en Floris Verster – zozeer beïnvloed door de gebroeders Maris dat er een aanzienlijk tegenwicht werd geboden aan het academische classicisme. Evert van Uitert schreef in ‘Mythen van het atelier’ dat Breitner waarschijnlijk door het voorbeeld van Rochussen nog serieus heeft gedacht aan een carrière als historieschilder. Door het contact met Jacob Maris en diens direct geschilderde werken ging hem de academische werkwijze echter niet meer goed af.

Breitner raakte snel verwijderd van de artistieke opvattingen van kunstenaars uit zijn regio. Het landschap, het onderwerp bij uitstek van de schilders van de Haagse School, lijkt Breitner maar weinig te hebben geboeid. Hij heeft slechts enkele en vooral kleine werken aan dit onderwerp gewijd. Breitner was veel meer een schilder van de mens en, vooral in zijn Haagse tijd, ook van het paard. Hij maakte wel tekeningen naar de natuur, maar deze dienden hoofdzakelijk als voorstudies voor de achtergrond van zijn schilderijen. Het duinlandschap bij Ouddorp vormt hierop een prachtige uitzondering. De luchtigheid die vaak te zien is in de landschappen van Breitners Haagse collega’s is hierop niet te zien. Breitner wilde geen vluchtige sfeer weergeven, maar wilde zwaarte in zijn schilderijen leggen. Marius gebruikte niet voor niets het treffende woord ‘schildersborstel’: het roept Breitners vette verfstreken op waarin hij zijn taferelen op soms bijna expressionistische wijze op het doek bracht. Door zijn landschappen in klodderige, schetsmatige verfstreken op te bouwen zijn ze bijna voorstellingloos te noemen. De afwezigheid van mensen draagt hier nog meer aan bij.

Ondanks dat Breitner het Haagse examen middelbaar tekenen had behaald – hij was zelf niet zo onder de indruk van deze acte –, zijn naam inmiddels ook onder jongere schilders was gevestigd en zijn werk al geliefd was onder verzamelaars, was Breitner nog niet tevreden met zijn artistieke opvoeding. Hij besloot naar de Amsterdamse academie te gaan, om te leren tekenen bij August Allebé. Of Breitner vond wat hij zocht op de academie is niet bekend, maar één ding was zeker, schreef Marius: ‘(…) hij zag Amsterdam, hij werd gegrepen door het groote leven, hij werd de groote schilder van het groote Amsterdam (…).’ En Breitner zou niet meer terugkeren naar Den Haag.

Na zijn verhuizing naar Amsterdam in 1886 ontpopte Breitner zich als dé schilder van Amsterdam. Volgens de kunstenaar Bilders was het niet vreemd dat een schilder van buiten de stad dit stempel kreeg: hij had al eerder opgemerkt dat Amsterdamse stadsgezichtschilders vaak ‘een aardig geveltje of poortje’ op hun schilderijen konden plaatsen, maar dat zij ‘geheel en al die weelderige, vette tonen en kleuren, die grillige en fantastische vormen en lijnen missen, die te Amsterdam iederen vreemden artiest en iederen vreemdeling over het algemeen zoo bijzonder treffen en er eigenlijk de “couleur locale” van zijn.’ Marius zag hier een aankondiging van Breitner in, die als nieuwe Amsterdammer op onbevangen wijze het echte Amsterdam op zijn doeken wist neer te zetten.

Hij toonde steeds meer interesse voor de zelfkant van het leven. Zijn manier van tekenen en schilderen werd directer en expressiever, en zijn schildertoets pasteuzer. Over de grove, primitieve gelaatstrekken die hij de vrouwen in zijn werk toebedeelde zei hij dat deze wellicht niet voor iedereen aantrekkelijk waren, maar ‘waarvan het eigendommelijk karakter toch door niemand zal ontkend worden’. 

Breitner wordt nog steeds gezien als een van de belangrijkste Nederlandse kunstenaars van het laatste kwart van de negentiende eeuw, niet in de laatste plaats omdat hij in zijn schilderijen, tekeningen én foto’s de onrust wist te treffen die de veranderingen van het fin de siècle met zich meebrachten. Roland Holst schreef naar aanleiding van een van de eerste Damgezichten die Breitner tentoonstelde: ‘De kunst van Breitner is niet het gevolg van een periode, het is de periode zelf.’ Hierin is zijn werk nauwelijks te vergelijken met dat van andere kunstenaars in zijn tijd, zelfs niet met het werk van de jongere generatie. Zijn rol in de Nederlandse kunst wordt wel vergeleken met die van Courbet en Manet, die rond 1860 in Frankrijk het publiek confronteerden met hun directe realisme. Toch kreeg Breitner niet de faam die zijn Franse voorgangers wel genoten. Zijn donkere palet werd in zijn tijd, ook de tijd dat het symbolisme en het lichtkleurige luminisme opkwamen, minder aantrekkelijk gevonden. Daarnaast waren de onderwerpen die hij koos – het leven op straat, het naakt, het portret en militaire manoeuvres – en de manier waarop hij ze met grote dynamiek en emotie, in felle, maar sombere kleuren en met een brutale verfstreek weergaf, niet bij iedereen geliefd.  

Breitners belangstelling ging vooral uit naar het Damrak en de omgeving van het Prinseneiland, waar hij zijn atelier had. Ook de Dam, zoals te zien op het schilderij ‘De oude Beurs van Zocher op de Dam, Amsterdam’, was een typisch Breitner-onderwerp. De Dam, zoals hij hem schilderde, is tegenwoordig nauwelijks nog te herkennen: de meeste gebouwen rond het plein zijn inmiddels gesloopt. De door architect Jan David Zocher ontworpen Koopmansbeurs op de Dam was in de negentiende eeuw een prominent gebouw in het Amsterdamse stadsbeeld. Na de bouw van de nieuwe beurs van Berlage in 1903 werd deze echter afgebroken om plaats te maken voor het warenhuis De Bijenkorf. Slechts twee historische gebouwen, het Koninklijk Paleis en de Nieuwe Kerk, zijn bewaard gebleven die het plein nog steeds domineren.

De Beurs van Zocher werd tussen 1841-1845 gebouwd om de oudere, verzakte beurs van Hendrick de Keyser te vervangen. Zochers beurs werd niet gebouwd op de plaats van de oude beurs, op het Rokin, maar aan de noordzijde van de Dam, op het Damrak, ter plaatse van de Vismarkt. Zochers beurs kwam in opzet in grote lijnen overeen met die van De Keyser: een rechthoekig gebouw met ingang op het zuiden en een open binnenhof. De uitstraling was echter compleet verschillend. Het gebouw was streng neoclassicistisch en had een portiek met, voor Nederlandse begrippen, kolossale Ionische zuilen. Vanwege het rechthoekige karakter en het grotendeels ontbreken van ramen – graan werd bijvoorbeeld bij voorkeur gekeurd bij indirect licht – kreeg de beurs al snel de bijnaam ‘het mausoleum’. Zocher bracht aan de zijgevels twee uitstulpingen aan, waarin zich trappenhuizen en kantoren bevonden, om de zijgevels aan het Damrak en de nieuwe ontstane Beursstraat wat te verlevendigen. 

Goed te zien op het schilderij is de beperkte breedte van de straat naast Zochers beurs: het Damrak hier, op de hoek van de Dam, was slechts vijftien meter breed. Toen de beurs werd gebouwd was dit geen probleem, maar toen met het Centraal Station een paardentramlijn langs het Damrak aangelegd werd, ging dat maar net. Daarnaast nam vanaf 1870 de welvaart toe, waardoor de beurs te klein werd. In de beelddocumentatie van het RKD zijn enkele foto’s te zien die Breitner maakte van de Dam en de beurs. Ze laten het onderwerp vanuit ongeveer hetzelfde standpunt zien als ons schilderij: een besneeuwde Dam met wandelaars, koetsjes die vaak bij de ingang van de Beurs van Zocher stonden te wachten op klanten en paardentrams. In de jaren na de eeuwwisseling verdwenen deze paardentrams uit het stadsbeeld, tot groot ongenoegen van Breitner, de paardenschilder bij uitstek. Zijn vriend J.F.L. de Balbian Verster die hem nogal eens op zijn tochten door Amsterdam vergezelde, herinnerde zich: ‘Op de Dam stonden we soms lang te wachter tot de paarden die hij hebben moest, vier schimmels, weer van den Haarlemmerdijk kwamen aanrijden. Dan maakte hij krabbels en ik hielp hem om de nieuwsgierigen af te leiden. (…)’. 

Op straat zoomde Breitner ook in op voorbijgangers. De werkende vrouwen onder hen waren geliefde motieven voor Breitner. Naast dienstbodes en koffiepiksters schilderde hij graag waspitten: meisjes die werkten in de kaarsenfabriek, hoewel de term later ook werd gebruikt voor fabrieksmeisjes in het algemeen. De jonge meisjes werden naar prestatie uitbetaald, waardoor ze meestal lange uren maakten. Voor de manier waarop hij zijn figuren en de atmosfeer weergaf werd hij de ene keer lovend besproken: ‘Het is, dunkt mij, niet mogelijk de kooude kleemerigheid van zoo’n guren regendag beter weer te geven, dan hij hier [het schilderij Regen en wind, ca. 1890] heeft gedaan’; een ander kon hier juist alleen kritiek op leveren: ‘Kan het de roeping der kunst zijn de leelijkste dingen der werkelijkheid nog afkeerwekkender voor te stellen, dan de werkelijkheid ooit is?’

Naast de vrouwen die hij op straat registreerde, schilderde Breitner ook naar model in zijn atelier. Zeer geliefd onder verzamelaars is de serie van meisjes in gebloemde kimono die hij tussen 1893 en 1895 schilderde. De serie wordt gezien als iconisch voor het Japonisme in Nederland. Het is opvallend dat een kunstenaar die al tijdens zijn leven als dé schilder van Amsterdamse stadsgezichten en het straatleven werd beschouwd, belangstelling voor Japan toonde. Het toont aan hoe groot de invloed van de Japanse cultuur op de Europese kunst was. De schilderijen met deze meisjes in kimono, voor wie de Amsterdamse Geesje Kwak voor grootste deel model stond, maar ook Breitners andere interieurs met vrouwelijk model, ademen een andere sfeer dan de stadsgezichten. De interieurs zijn intiemer en fijner geschilderd, wat ook wel vanzelfsprekend is: het vluchtige leven op straat behoefde een andere stijl dan de rust binnenshuis. Op het schilderij dat bij dit artikel is afgebeeld, legde Breitner een van zijn modellen vast terwijl ze juist niet aan het poseren was. Mogelijk had Breitner naar naaktmodel geschilderd en heeft het meisje na de poseersessie een kamerjas aangetrokken. Ze is op de sofa in slaap gevallen. Voor de registrerende Breitner een uitgelezen kans om dit onverwachte en ongeposeerde moment te schilderen!

Breitner wordt vaak omschreven als impressionist, hoewel zijn werk hiervoor te donker was. Eigenlijk stond hij buiten alle geijkte stromingen en bewegingen. Hij zou, korte onderbrekingen uitgezonderd, de rest van zijn leven doorbrengen in Amsterdam. Het bleef zijn voornaamste inspiratiebron en werkterrein. Kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, waarvan Breitner in 1889 lid was geworden, organiseerde in 1901-1902 een groot overzicht van zijn werk. In de jaren die volgden raakte Breitner vervreemd van de geldende artistieke opvattingen. Hij had niets op met de nieuwe stromingen en het werk van moderne kunstenaars als Piet Mondriaan en Jan Sluijters en vanaf 1914 zou hij nauwelijks meer schilderen.

George Hendrik Breitner is een zeer getalenteerde Nederlandse kunstenaar, die hoog gerespecteerd werd door zijn tijdgenoten. Hij werd geboren in 1857 in Rotterdam en studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag en Rotterdam, de Polytechnische School in Delft, de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam en de Académie Cormon in Parijs. Breitner werkte in Rotterdam, Den Haag en Scheveningen, Boxtel, Arnhem, Aerdenhout, Brussel, Gent, Mechelen, Antwerpen, Parijs, Berlijn, München, New York en Philadephia. Hij was leerling van onder anderen August Allebé en Willem Maris. Zijn kwalificatie is naast schilder en tekenaar ook aquarellist, etser, fotograaf en panoramaschilder. Hij schilderde mee aan Panorama Mesdag.

Breitner werd de belangrijkste schilder van de Amsterdamse Impressionisten. Hij koos thema’s uit het dagelijkse stadsleven, stadsgezichten, bouwputten en de cavalerie. Hij bracht zijn voorstellingen met krachtige borstelstreken op, in stemmige, bruine kleuren. Breitner ontving verscheidene nationale en internationale onderscheidingen en medailles. Hij was lid van de verenigingen Arti et Amicitiae in Amsterdam en de Haagse Hollandsche Teekenmaatschappij en Pulchri Studio. Van 1878 tot 1879 doceerde Breitner aan de Teken- en Schilderacademie ‘Ars Aemulae Naturae’ in Leiden. Breitner was leraar van onder andere Marie Henrie Mackenzie, Floris Verster en Piet van Wijngaerdt. Werken van Breitner bevinden zich in het Rijksmuseum, Vincent van Gogh Museum en het Stedelijk Museum (Amsterdam), Museum Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), Centraal Museum (Utrecht) en Museum Twenthe (Enschede).

Uit Scheen:

G.H. Breitner (1857-1923)

Studeerde te Rotterdam o.l.v. C. Neurdenburg (tekenen) en later C. Rochussen, daarna in Den Haag leerling van de Haagse Tekenacademie. In 1880 raadgevingen van W. Maris, daarna te Parijs. Vertrok daarna naar Amsterdam (lessen op de Rijksacademie, o.l.v. A. Allebé).

‘Amsterdams’ schilder van ‘het leven op straat’, maakte ook veel ‘naakten’ en was ‘een vriend der huzaren’ met zijn cavalerie- en artillerievoorstellingen. Heeft geëtst, maar was vooral een groot impressionist in zijn aquarellen. Heeft veel onderscheidingen met zijn werken op binnen- en buitenlandse exposities behaald. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Behaalde in 1894 een prijs uit het Willink van Collenfonds. Gaf les aan o.m. T. Bakker, P. Ten Cate, F.H. Verster. Gaf raadgevingen aan A.M. de Kruijff en J.J. Ritsema.

Tentoonstellingen: Amsterdam, Arhnem en Den Haag (1879-1905 en later).

Musea: o.a. Stedelijk Museum en Rijksmuseum Amsterdam, Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam, Gemeentemuseum Arnhem, Haags Gemeentemuseum en Centraal Museum Utrecht.

 

&nb

  • Naam: George Hendrik Breitner
  • Geboren Rotterdam 1857
  • Overleden Amsterdam 1923
  • Schilder.