Albert Saverys

(Deinze 1886-1964 Petegem-aan-de-Leie (Deinze))

Albert Saverijs was schilder van landschappen en stillevens. Hij studeerde aan de Academies van Deinze en Gent bij J. Delvin. In de stijl van zijn vroegere werk (onder meer Leielandschappen) is de invloed van Emile Claus herkenbaar (luministisch getint impressionisme); later deden ook fauvistische en expressionistische elementen hun intrede. Het landschap van de Leie schilderde hij in alle seizoenen; soms dik in de verf gezet, soms ook zorgen onbeschilderde partijen voor licht en lucht in een schilderij. Hoewel vooral bekend om zijn Leie-landschappen werkte Saverijs ook in Zuid Frankrijk, Bretagne en Nederland.

Albert Saverys
In 1931 maakte koningin Elizabeth de inmiddels vermaarde boottocht op de Leie, in het gezelschap van Herman Teirlinck, Valerius de Saedeleer, Stijn Streuvels, Henry van de Velde en vele andere beroemdheden uit de wereld van de Belgische kunst. Maar voordat ze aan boord ging wilde ze het atelier bezoeken van Albert Saverys, die ook meeging. Het bewijst hoe gearriveerd de kunstenaar toen al was.

Albert Saverys werkte bijna zijn hele leven in Deinze, aan de Leie. Hij begon, onder invloed van Emile Claus, als luminist. In de loop der jaren echter werd zijn techniek steeds autonomer, en ontwikkelde hij zijn eigen stijl die misschien het best te omschrijven is als een kleurrijk soort expressionisme.

De vader van Albert Saverys was decoratieschilder en hij stuurde zijn zoontje al op tienjarige leeftijd naar de klas van wat toen heette ‘lijntekenkunde’, en later naar de klas ‘versiering’, omdat hij als degelijk 'stielman' besefte dat de basis voor alles een gedegen ambachtelijke opleiding is. Als tiener sloeg Albert echter aan het schilderen. Hij werd daartoe geïnspireerd door het werk van Emile Claus, die toen ongeveer zestig jaar was, op het hoogtepunt van zijn roem, en die in het naburige Astene, net als Deinze gelegen aan de Leie, woonachtig was. Dat de grenzen tussen ambachtelijkheid en autonoom kunstenaarschap niet zo nauw getrokken werden blijkt wel uit het feit dat hij samen met kameraden/plaatsgenoten René Legrange, ijzerwarenhandelaar en de huisschilder Maurice de Ruyck een schildergroepje vormde, Vrije Kunst genaamd. Ze organiseerden een tentoonstelling in Deinze, waar zelfs wat verkocht schijnt te zijn.

In 1912 schrijft Saverys zich in aan de Gentse academie, waar hij onder meer tekenen naar levend model volgt bij de beeldhouwer George Minne. “De goede leerlingen van de schilderklas,” zou hij later vertellen, “kregen van de academiedirecteur een nog echt zilveren vijffrankstuk en mochten daarmee dan de reis betalen naar Brussel, waar er in die tijd vóór 1914 een zeer intensief tenstoonstellingsleven was. En daar leerde ik Vincent van Gogh kennen. Die bezeten kleur liet mij niet meer los. Mijn eerste jaren waren sterk onder zijn invloed.”

Op de driejaarlijkse salon van 1914 wordt een schilderij van de jonge schilder aanvaard. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog steekt een spaak in de wielen: de tentoonstelling gaat niet door.  Saverys had het geluk uitgeloot te worden, als oudse zoon,  steun en kostwinner voor zijn moeder die inmiddels weduwe was geworden. Hij zal gedurende de hele oorlog buiten schot blijven, en kunnen blijven schilderen,onderwijl meewerkend aan het huisschilders-decoratiebedrijf dat hij samen met broer René bestiert. Gelukkig heeft zijn broer oog voor het artistieke talent van Albert en houdt hem zo veel mogelijk vrij om vrij te schilderen.

Albert toonde zich ambitieus. Waar hij maar de mogelijkheid had, zond hij werk in voor tentoonstellingen. Die waren er nog wel enigszins in het eerste jaar van de oorlog. Op 2 mei 1914, net voor het uitbreken van de oorlog richtte de schilder Gust de Smet het Algemeen Kunstverbond voor Oost- en West-Vlaanderen op. Saverys was een van de eersten die zich aanmeldde, maar hij wordt later ook lid van de Gentse kunstkring Kunst en Kennis. Deze lidmaatschappen bieden hem de gelegenheid regelmatig met schilderijen te exposeren, soms ook met door hem bewonderde coryfeeën als Emile Claus.

De Saverys zoals we die nu kennen, met zijn kenmerkende wat gefragmenteerde, maar toch door kleur en textuur krachtig samenhangende stijl, was er nog niet. Het vroege werk van Saverys vertoont alle sporen van de invloeden die hij toen onderging: de lumnisten van de Leie-school en Van Gogh met name. Het is beslist geen zwak werk, en dit vroege werk is nog steeds bijzonder gewild, en wordt gerekend tot de hoogtepunten van het Vlaams luminisme.

Na de oorlog, die dus voor Saverys relatief gunstig verliep, treedt hij in het huwelijk, met Irene Demilt, dochter van een Deinse schoenmaker. Opnieuw vraagt hij staatssubsidie aan. De overheid gaat te rade bij de door Saverys zelf aangedragen referenten, waaronder Claus. Deze heeft een groot deel van de oorlog doorgebracht in Engeland. Ook vraagt men de mening van de kunstcriticus Frederique De Smet. Maar het oordeel van zijn branchegenoten is niet onverdeeld gunstig. “Interrogés, ces deux artistes ont repondu qu’ils admirent le tres reël talent de M. Saverys, mais que malheureusement il a pendant la guerre arrangé une exposition de ses oeuvres et celles de son ami Modest Huys à Bruxelles sous la protection boche et avec le concours des activistes. [...] Cette preuve de la mauvaise attitude de Saverys pendant l’occupation m’engage a conclure au rejet de sa demande.”
Afgewezen dus, wegens fout zijn.

Overigens werd dit oordeel aan Saverys zelf niet meegedeeld. Wel moet hem een wat koele houding zijn opgevallen van deze en gene na de oorlog. Saverys had contacten onderhouden met Vlaamsgezinden, en zijn Vlaamsgezindheid werd, zoals zo vaak in die dagen, overigens niet geheel zonder grond, gelijk geschakeld met Duitsgezindheid. Zelf schreef Saverys later aan een vriend: “Aangaande mijn overtuiging - jongen, die blijft nog altijd hetzelfde en ben overtuigd dat al die dingen die rond mij gebeuren geen invloed op mijn vlaamsche overtuiging kunnen krijgen.”

In de twintiger jaren begint Saverys een eigen stijl te ontwikkelen, die vooral in zijn landschapskunst tot uiting komt. Een prachtig winterlandschap, dat zich nu in het museum van Deinze bevindt, is een voorbeeld van zulk werk. Hij krijgt er een prijs voor, al was er één jurylid dat zich van stemming onthield, Emile Claus. Het is wel te begrijpen. De schilder Saverys neemt in dit landschap een aantal vrijheden, en maakt zich los van het heldere luminisme. Het afwijken van de realiteit schokte Claus, die in het juryberaad gezegd zou hebben: ‘Het is vals, ‘t is vals!’ En Claus was niet de enige die hem niet wilde of kon volgen. Saverys koos nu een weg naar vernieuwing. Die vernieuwing hield een verwijdering in van het esthetische, en kreeg een expressionistische inslag waarbij het werk voorop stond, en het voorgestelde slechts aanleiding was. Zijn vriend Frederique de Smet, de criticus, nam het voor hem op. Wat het publiek beschouwt als extravagant is in werkelijkheid vernieuwend, schreef hij. Wat het publiek ziet als brutaliteit, toont in werkelijkheid energie en een nieuwe impuls voor de kunst. Wat Saverys nu vervreemdde van de Gentenaren, bezorgde hem juist een entree in Brussel bij de progressieve galerie van Schwarzenberg. Zijn tentoonstelling daar werd een uitgesproken succes en het was het begin van de landelijke roem, die hem eigenlijk nooit meer heeft verlaten en die in 1931 zelfs de koningin aanzette tot een privé-atelierbezoek.

Opvallend is wel het verschil tussen de ontvangst van zijn nieuwe werk in de jaren twintig in Nederland en België. In De Standaard werd een voorpagina gewijd aan zijn tentoonstelling. Daarin lezen we: “Met brede, kloeke penseelslag werd alles geborsteld, en de kleurvlakken, in verrassende tegenstellingen naast mekaar geplaatst bereiken een zwoel-schone harmonie. Een epische adem vaart door deze doeken, met hun machtige decoratieve effecten. [..] Van nu af aan mag Vlaanderen zich verheugen in het bezit van een schilder van dit gehalte, die de kleur, de hoofdeigenschap onzer Vlaamse school, doet zingen met nieuwe, oorspronkelijke accoorden.”
Maar in de NRC verschijnt, omstreeks dezelfde tijd, een geheel anders luidend commentaar naar aanleiding van zijn tentoonstelling in de Rotterdamse Kunstkring: “Oneindig hoger zou het werk van deze straffe, grootziende expressionist zijn, indien zijn schildering belangwekkender ware. Onbegrijpelijk gemakkelijk maakt hij zich van alles af. Wild en slordig, dik in de verf, met grote vegen werd alles slechts oppervlakkig opgezet. In zijn bomen zit geen tekening, als met teer zijn zij op het linnen gebracht. Saverys vergenoegt zich met zijn schone, tragische visie in fel-zwart tegen wit op te zetten, zonder zich af te vragen op welke manier. Met hoeveel meer diepte waren deze landschappen te geven, en hoe zouden zij in belangwekkendheid winnen.”

Het citaat van deze Nederlandse negatieve kritiek zou hier niet gegeven zijn als ze niet enigszins representatief was voor de manier waarop het Vlaams expressionisme hier aanvankelijk werd bejegend. De carrière van de schilder was echter niet te stuiten. Vanaf nu zal hij in elke belangrijke selectie van Belgische kunst in binnen- en buitenland vertegenwoordigd zijn, en niet in de minst prominente positie.
Misschien zal dit, gezien het baanbrekende van zijn werk verbazen. Waarom aanvaardden brede lagen van de Vlaamse maatschappij zo betrekkelijk gemakkelijk deze toch niet altijd gemakkelijke kunst? Dit is door sommige analisten wel toegeschreven aan de sterke behoefte om na de traumatische Wereldoorlog I een nieuwe start te maken, met een eigen, Vlaamse, in het Vlaamse land gewortelde kunst die qua vernieuwingskracht niet hoeft onder te doen voor wat er in het Latijns modernisme aan de hand was. Daarbij kwam dat Saverys’ kwaliteiten ook in het buitenland herkend werden. Toen hij succes boekte op de Biënnale van Venetië van 1924, schreef een Gentse krant: “De welverdiende eer welke onze knappe Vlaamse schilder te beurt viel is veeleer beschamend voor onze museumcommissie. Albert Saverys, en met hem nog meer werkelijke artiesten, ontbreken in ons museum. Waarom moet er altijd gewacht worden voor een schilder beroemd is, alvorens aan hem wordt gedacht? [...] Het kloek en poëtisch penseel van Saverys heeft reeds museumwerk geleverd. [...].”

In 1926 koopt het Museum van de Stad Gent dan eindelijk een werk aan van de schilder. Ook daarna worden musea vaste klant. In 1926 begint Saverys een reeks stillevens, veelal met vissen, meestal een grote rog in het midden en daarom heen geschikt verschilende andere soorten. Ze gaan grif van de hand en bevinden zich momenteel in verschillende museale collecties. Ook dit genre zal hij nooit meer loslaten, en in de perioden die volgen maakt hij steeds stiulevens, waaronder veel bloemstukken. Ze stellen hem in staat om zijn kleur- en vorm los te maken van toevallige omstandigheden. Juist het stilleven kan relatief makkelijk ontdaan worden van alles wat overbodig is en kan daarom aanleiding zijn voor vrije varianten en transposities van toon en kleur.

Dan breekt de crisis uit. In de kunst is dat een sein om het soms nauwelijks beteugeld experimenteren van de jaren tien en twintig te laten varen. Schilders trekken zich weer terug in hun ateliers en proberen hun stijl te consolideren. Dat geldt ook voor Saverys, die in deze periode een aantal verworvenheden van de laatste jaren lijkt uit te bouwen en samen te vatten. Het leidt opnieuw tot fraai werk, dat ook nu weer onverkort wordt geapprecieerd. Inmiddels heeft hij ook de harten van de Nederlandse kunstkritiek veroverd. “Ik weet niet of de naam Saverys reeds een bekende klank heeft in Noord Nederland,” luidt het in 1930. “Hij zou het in elk geval verdienen - want is hij niet de grootste hedendaagsche meester onder alle Vlaamsche jongeren? [...] Deze man is een Vlaamsche reus, die de tragiek der Vlaamsche hemelen op het doek uitstalt met zulke kracht, dat gij sprakeloos staat en alleen nog ondergaan kunt. [...] Er is een persoonlijke Schwang in alles wat Saverys schept. Wij staan mijlenver af van al wat artificieel is, van alle knutselarij. [...] Saverys mag álles doen. Hij ontroert, hij grijpt aan. Zoek zijn geheim. Het is niet moeilijk, zijn doeken leven - en zij leven het intens leven van een groot kunstenaar.” Opnieuw wordt hier de anonieme scribent van een der Nederlandse kranten slechts geciteerd als representant van wat algemener werd gevonden: Dat Saverys een groot schilder is.

Er zijn mensen die menen dat Saverys succes gedeeltelijk is gebaseerd op het feit dat hij eigenlijk als huisschilder-decorateur is beginnen. Naast de drift waarmee hij artistieke vernieuwing nastreefde bleef er altijd aandacht voor dat decoratieve, dat dan ook herkend werd door publiek dat normaal niet zo hard voorop loopt. In een artikel uit 1941 verhaalt Willem Putman van een treffende anekdote, waaruit kan blijken dat ook Saverys zich zelf heel goed bewust was van deze afkomst. “Ik mocht eens een zin uit Saverys’ mond vernemen, die mij diep getroffeen heeft. In een moment van innige en eenvoudige oprechtheid zei hij mij eens: ‘Het spijt mij soms dat ik schilder ben!’ Hij bedoelde dat hij soms had gewild decoratieschilder te zijn, en zich eenvoudig zonder veel strijd zou kunnen wijden aan het ambacht, dat hij evenzeer lief had als de kunst.

Inmiddels had Saverys een aanstelling als docent aan de Antwerpse academie. Daar kon hij echter door de slechte verbindingen maar weinig acte de presence geven. In de oorlog werkte Saverys zo goed en zo kwaad als het ging door.  In 1944 werd zijn atelier gebombardeerd. Hij schreef een briefje aan Opsomer, zijn directeur in Antwerpen: “... het scheelde maar weinig of U had ne Proffser minder! Nu, einde goed alles goed.”
Maar alles was niet goed, want opnieuw werd Saverys na deze Wereldoorlog bekritiseerd vanwege zijn houding jegens de bezetter. Hij was lid geworden van de Federatie van Vlaamse kunstenaars, en had ook deelgenomen aan een door Duitsland reizende tentoonstelling. Dat verwijt was wel onterecht, want aan diezelfde tentoonstelling hadden maar liefst 74 kunstenaars meegedaan, althans hun weken waren getoond, kunstenaars waaronder De Sadeleer, de gebroeders de Smet, Ensor, Tytgat en eigenlijk iedereen die meetelde, inclusief zij die door de nazi’s als ontaard werden beschouwd. Saverys werd desondanks na de bevrijding voor één jaar geschorst als professor aan de Academie. Na dat jaar kon hij daar verder lesgeven, hetgeen hij tot 1951 zou doen. Hij had als leraar een belangrijke invloed. Onder leiding van Baron Opsomer was de Antwerpse academie een soort school voor het Vlaamse neo-impressionisme geworden. Het gevolg: fletse kleuren en vage lijnen, een ‘krijterige ontbinding van de vorm’, zo noemde een criticus het treffend. Saverys bracht met zijn expressionistische instelling tegenwicht tegen deze ‘modieuze mooidoenerij van Frans allooi.’

Vanaf deze tijd vervolmaakte Saverys zijn oeuvre. Hij sloeg niet opnieuw een andere weg in, en ofschoon hij, mede door contact met zijn Antwerpse leerlingen en oud-leerlingen, heel goed op de hoogte was met de actuele na-oorlogse kunst, en daar positief tegenover stond, bleef hij bij zijn ‘stiel’: krachtige, decoratieve, altijd afwisselende en immer fris blijvende composities van kleur en vorm.

Bron: Studio 2000 magazine, 2012/4.