Johan Bartold Jongkind

(Lattrop 1819-1891 La-Cote-Saint-Andre)

Toveren met kleur: De Nederlandse Fransman Johan Bartold Jongkind

Opgeleid door de beste romantische schilders in Nederland en Frankrijk, koos Johan Bartold Jongkind zijn eigen weg. Hij werkte in een steeds losser wordende schildertrant naar de natuur en gaf de dagelijkse werkelijkheid weer, en werd een groot voorbeeld voor de jonge Franse impressionisten.

Jongkind was 26 jaar toen hij naar Frankrijk trok, waar veel belangstelling was voor zijn Nederlandse landschappen en ijsgezichten. Hij had het vak geleerd van Andreas Schelfhout. Dat Jongkind zich los wist te maken van de stijl van Nederlands’ grootste romantische schilder is bewonderenswaardig te noemen: dat was slechts enkelen van diens leerlingen gegeven. In Frankrijk wist Jongkind het Hollandse, mistige grijze licht te mengen met het heldere Franse licht. Hij bleef zijn composities naar Nederlandse traditie opzetten: de lage horizon die hij maakte gaf hem de ruimte om de architectuur, schepen of het landschap te schilderen met daarboven uitbundig gekleurde luchten. De manier waarop hij licht en atmosfeer benaderde deden juist Frans aan en brengen Corot in herinnering, en de thema’s die hij graag verbeeldde, het dagelijks leven en het uitgaansleven, waren geliefd bij de Franse modernen.  

Jongkind werkte in een losse, vrije penseelstreek die zijn schilderijen de directheid van het werk van de impressionisten geven. Toch schilderde hij ze niet en plein air, maar in zijn atelier. Hij maakte zijn schetsen ter plekke, maar de uitwerking ervan gebeurde binnen. Desondanks zagen zijn Franse tijdgenoten hem als wegbereider van het impressionisme. Monet was onder de indruk van zijn heldere en lichte kleurgebruik en Manet noemde hem zelfs de vader van de moderne landschapsschilders.  

Jongkind werd bekender en succesvoller. Toch – en misschien juist door zijn groeiende succes – had hij het zwaar. Hij vond het moeilijk om aan de toenemende vraag naar zijn werk te voldoen, onder andere van de Franse Staat die schilderijen van ‘Fransman’ Jongkind ging aankopen, en te onderhandelen over de prijzen. De ontmoeting met Joséphine Fesser-Borrhee – door Jongkind standaard ‘Madame Fesser’ genoemd, veranderde alles. Hij vond een nieuwe balans in zijn leven waardoor zijn bloeiperiode kon beginnen. Jongkind installeerde zich met de familie Fesser in Saint-Parize-le-Châtel (midden Frankrijk) en trok in de jaren zeventig naar de Dauphiné, waar hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht.  

De Franse schrijver Émile Zola schreef in 1872 over Jongkind: ‘Ik ken geen belangwekkender persoonlijkheid. Hij is kunstenaar in merg en been. Hij weet het vochtige en éven glimlachende domein van het noorden op een zo oorspronkelijke manier weer te geven, dat zijn doeken een eigen taal spreken, een taal getuigend van onbevangenheid en tederheid. Hij houdt met een hartstochtelijke liefde van de Hollandse panorama’s, vervuld van een weemoedige bekoring (…), van het vrolijk glinsterende wateroppervlak op zonnige dagen. Hij behoort tot die generatie, die wordt geboeid door de heldere of sombere vlek van een boot, door de duizenden kleine levens van de grashalmen. Zijn schildertechniek is even uitzonderlijk als zijn manier van zien. Hij beschikt over een verrassend brede, losse toets, over de verst gaande vereenvoudigingen. Het lijken wel globale schetsen, in enkele uren neergezet uit vrees de eerste indruk niet vast te kunnen houden. In werkelijkheid werkt de kunstenaar lang aan zijn doeken om deze uiterste eenvoud en ongelooflijke gevoeligheid te bereiken. Alles speelt zich af in zijn oog, in zijn spiedende blik. Hij ziet een landschap in één keer in zijn totale werkelijkheid en vertaalt dit op zijn manier, door er, met behoud van de natuurgetrouwheid, de diepe emotie in te leggen die het in hem heeft teweeggebracht. Hierdoor leven de landschappen op zijn doeken, niet meer alleen zoals zij in de natuur leven, maar zoals zij enkele uren hebben geleefd in een uitzonderlijke en verfijnde persoonlijkheid.’ 

Jongkind verlangde voortdurend naar Nederland. Tussen 1866 en 1869 maakte hij vier keer de reis naar Nederland. Op zijn reizen deed hij altijd Antwerpen (waar een broer van zijn vrouw woonde), Rotterdam en in de laatste jaren ook Dordrecht aan. Hefting schreef dit toe aan de wens om zijn inspiratiebronnen, de Hollandse gezichten waar zoveel vraag naar was, steeds weer zelf te kunnen zien. Hij wilde in zijn werk niet alles laten zien; het was hem altijd om een synthese te doen. Jongkind gaf, vooral bij de aquarellen, een impressie van het motief op een zeker ogenblik, maar liet tegelijk het betrekkelijke van dat ogenblik voelen. Zelfs in zijn schilderijen is dat duidelijk. 

Jongkind toverde met kleur en wist zo werken te scheppen die bijzonder van sfeer zijn, zoals dit Rotterdamse kanaal uit 1867. Het jaar waarin hij dit werk schilderde is het enige jaar waarin Jongkind meerdere landschappen schilderde met deze geelgekleurde luchten en de weerspiegeling daarvan in het water. Dit werk is één van de grotere schilderijen die Jongkind in deze periode maakte.

In de bomenpartij rechts drukte Jongkind met de kwast de kleur op het doek: de grootte en vorm van het penseel is te zien. Met hele losse streken schilderde hij het water, of een illusie ervan, net zoals hij een suggestie gaf van de figuren op de boten aangeduid met slechts enkele verfstippen. De kleuren waarmee hij de lucht toverde geven dit prachtige landschap een warme en bijna sprookjesachtige sfeer. Hoe mooi gefotografeerd ook, dat is eigenlijk niet te zien op een reproductie. Dit werk moet in werkelijkheid bekeken worden, van een afstand en van dichtbij (dit kan in Blaricum of op Tefaf Maastricht). Dan is te zien hoe modern Jongkind werkte, en hoe hij toverde met zijn gele, roze en oranje kleuren. 


Uit: Studio 2000 Magazine 2016, nr. 1.