Isaac Lazarus Israels

(Amsterdam 1865- 1934 Den Haag)

Het talent van de zoon van de Haagse Schoolschilder Jozef Israëls (1824-1911), Isaac (1865-1934), werd al vroeg erkend. Na twee jaar aan de academie van Den Haag te hebben gestudeerd (1880-82), wijdde hij zich professioneel aan figuurstukken en portretten. Toen hij in 1882 zijn kapitale stuk De Begrafenis van de Jager van 2.60 x 1.40 m. inzond naar de Parijse Salon – Israels was toen zeventien jaar oud! – ontving hij veel lof van collega’s en een positieve bespreking in Le Figaro. Toen hij drie jaar later zijn Kolonialen naar Parijs stuurde, kreeg hij een eervolle vermelding. Toch werkte het vroege succes een tijdlang verlammend op de jonge kunstenaar.

Toen hij in 1887 in Amsterdam ging wonen raakte hij al snel in de ban van de stad. Hij ontmoette de nieuwe avant-garde en zocht rusteloos naar een nieuwe, eigen stijl. George Hendrik Breitner (1857-1923) was de exponent van de jonge schilderbeweging en het kostte Isaac moeite hem te evenaren. Hij trainde zijn impressionistische teken en schildertechniek in stadsgezichten, portretten, danshuizen, circusscènes, figuren en naakten. Exposeren deed hij echter nauwelijks; pas in het najaar van 1890 zond hij voor het eerst weer werk in naar Arti. Pas in 1894 heeft hij dan zijn zelfvertrouwen volledig herwonnen. Isaac Israels begint dan plein-air te werken op grachten en in parken en beperkt zich niet alleen tot Amsterdam: ook in Londen en Parijs, waar hij afwisselend een atelier betrekt, vindt hij zijn onderwerpen. Schilderde hij aanvankelijk straattypes, werklui en het uitgaansleven in de stad, rond 1900 worden zijn onderwerpen mondainer: dames in uitgaanskleding, figuren op het terras, paardrijdsters in Hyde Park, badgasten in Viareggio, mannequins bij Hirsch en Paquin, families in het park. Zijn palet licht dan ook op.

Israëls was tevens een fervent theaterbezoeker, zowel toneel, revues als dansvoorstellingen boeiden hem zeer. Bij verschillende gezelschappen, zoals bij Bouwmeester in Den Haag, verkreeg hij toestemming om tijdens repetities en back-stage te schilderen. Sommige danseressen poseerden later voor hem. Zijn schilderij Zwanen Voeren dateert uit de periode van de Eerste Wereldoorlog. Israëls berichtte zijn vrienden dat het hem uitermate irriteerde dat hij gehinderd werd in het reizen door Europa. Hij verlegde zijn koers vaker naar Engeland en was verder dus meer aan Nederland gebonden.  

Isaac Israels was leerling van zijn vader Jozef. Hij volgt zijn opleiding in Den Haag. In het begin bestaat zijn oeuvre uit damesportretten, processiestukken en militaire onderwerpen. Al vroeg bleek hieruit Israels voorkeur voor mensen in actie of mensen die ergens mee bezig zijn. En al vroeg boekt hij succes, zoals blijkt uit zijn deelname in 1884 in Brussel bij Les XX.

Zijn interesse voor het gewone leven is ingegeven door wat hij op de Salons in Parijs zag en de lectuur van de naturalist Emile Zola en de kritieken van J.K. Huysmans. In 1887 verruilde Israels Den Haag voor Amsterdam, waar de Tachtigers en de impressionisten furore maakten. Met een van hen, George Breitner, raakte hij zozeer bevriend dat ze een atelier deelden en soms naar hetzelfde model werkten.

In Amsterdam vond hij in het straatleven met zijn typen, voorvallen en stadsgezichten volop onderwerpen. In het midden van de jaren ’90 begint hij op de grachten en in de parken plein air te schilderen, los en vlot en in lichte kleuren: dagmeisjes, voorbijgangers, kinderen. Maar ook dansende paren trekken zijn aandacht en modistes en couturiers, werkend in de grote modehuizen als Hirsch, weet hij in hun karakteristieke bezigheden te treffen. In de zomers trekt hij naar Scheveningen om het strandleven vast te leggen. Ook Parijs, waar hij van 1904-1913 verblijft, vormt zijn werkterrein en Londen, waar hij boksers en balletmeisjes schildert. In 1921-1922 reist hij naar Java en Bali. Uit die periode stammen vooral figuren en portretten.