Paul Joseph Constantin Gabriel

(Amsterdam 1928-1903 Den Haag)

Verborgen betovering in het landschap van Gabriël

Hoewel Paul Gabriël gezien wordt als een van de grote vertegenwoordigers van de Haagse School onderscheidde hij zich van bekende collega’s als Mauve en Jacob en Willem Maris door het belang dat hij toekende aan kleur en vorm. Het ‘warme grijs’ dat gekoesterd werd door de anderen werd door Gabriël niet toegepast. Liever gaf hij het Nederlandse landschap op kleurige wijze weer, zelfs als het regenachtig weer was. Het leidde tot een origineel oeuvre.

‘Gabriël was de meester van het Hollandse landschap zonder verhaal, zonder voorval, van de verborgen betovering van licht, lucht en water. (…) Hij hield van het landschap waarop weinig te zien is; hij zocht eenvoud, helderheid en zuiverheid. Een landschap hoefde voor hem niet “schilderachtig” te zijn’, zo schreef John Sillevis in 1998. Dat betekende dat Gabriël zijn landschappen niet veranderde om ze aantrekkelijker te maken. Hij vond de natuur goed zoals zij was: de molens, bruggen of schuiten die hij zag waren voldoende om zijn werk vorm te geven. Aan de kleuren in zijn schilderijen werkte hij echter onuitputtelijk. Hij koos bewust het tijdstip waarop hij ging schilderen zodat hij bepaalde effecten van licht en kleur kon verwachten. Hij schilderde het intense blauw van de lucht, de kleurnuances van het water en de verscheidenheid aan kleuren groen in het weiland. Hij vond dat de schilder die grijze schilderijen maakte zich vervreemdde van hetgeen hij in eerste instantie gezien en geleerd had, namelijk dat de natuur kleurig is. In DeHollandse schilderkunst in de negentiende eeuw beschreef G.H. Marius zijn werkwijze: ‘Om zeker te wezen van zijn toon, placht hij het schilderij onderste boven en opzij op zijn ezel te zetten’. Zoals de schilders van Barbizon dat deden, streefde Gabriël naar harmonie in een schilderij. Hij bestempelde zichzelf dan ook als een ‘harmonist’.

In absolute zin was Gabriël geen ‘plein-air’ schilder. Waar tijdgenoten als Daubigny en Monet hun schilderijen buiten schilderden, ontstonden die van Gabriël in het atelier. Hij had daarvoor wel eerst uitvoerig in de vrije natuur geschetst op papier en in olieverf. Uit een brief die hij schreef aan zijn leerling en collega-kunstenaar Tholen blijkt dat hij zich, na het schetsen en observeren, naar zijn atelier haastte, waar de indruk van het geziene nog zo vers was dat hij zijn schilderij, onafhankelijk van het formaat, in enkele dagen kon voltooien. Gabriël werkte niet altijd al op deze wijze. Aan het begin van zijn loopbaan als kunstenaar worstelde hij met het schilderen naar de natuur. Vroege schilderijen laten romantische composities zien die duidelijk samengesteld zijn uit losse componenten. Deze fijn geschilderde, bedachte werken staan in schril contrast met de latere schilderijen, die veel spontaner en meer ontspannen aandoen. Gabriël bevond zich als beginnend kunstenaar dan ook in een moeilijke positie. Hij wilde realistische landschappen schilderen met een eenvoudige compositie, maar wist ook dat de vraag naar romantische landschappen, waarin natuurfragmenten op fantasievolle wijze samengesteld werden, groot was. Later, toen hij zich van deze ‘imaginatie’ had kunnen losmaken, zei hier hierover dat hij dit ‘het stomste op de wereld’ vond.

Toen zich in 1860 een koper uit Brussel aandiende, pakte Gabriël zijn spullen en vertrok naar België. Hij was opgelucht dat hij weg kon uit Nederland en nam zich voor om niet meer terug te keren. Dat zou hem niet lukken, maar hij bleef wel bijna 25 jaar in Brussel. Hij reisde wel ieder jaar naar Nederland, waar hij steeds minstens drie maanden verbleef om het rivierlandschap bij Arnhem, het polderlandschap rond Abcoude en het nabijgelegen Kortenhoef en vanaf 1875 de streek rond de Nieuwkoopse Plassen te schilderen. Hij ging zijn composities op schematische wijze weergeven door een horizontale hoofdlijn, een centraal gelegen verdwijnpunt en meerdere snijlijnen te gebruiken. Architectonische elementen als de wieken van een molen droegen hier aan bij. Hij plaatste de horizon vaak zo dat het lijkt alsof de kijker midden in het landschap zit. Hij schilderde bijna zonder uitzondering vanuit een centraal gezichtspunt; hij had zijn onderwerp recht voor zich. Het kwam daardoor geregeld voor dat hij vanuit een bootje op het water schilderde, zoals Tholen dat ook wel heeft vastgelegd op een schilderij uit 1882 (Collectie Museum Boijmans Van Beuningen).

Over het schilderen van de luchten zei Gabriël: ‘O, die bewaar ik voor het laatst. Ge moet weten dat ik die lucht voor mij zie zooals ik die op het doek wil hebben. Bij ’t schilderen van het landschap kijk ik naar de lucht die ik in mijn hoofd heb, dan komen de juiste tegenstellingen van het landschap vanzelf. Ik voltooi mijn schilderijen door er mijn lucht op te zetten.’

Als leraar van Tholen, die in 1879 voor drie maanden naar Brussel kwam om les te krijgen, hamerde Gabriël op het trainen van het visueel geheugen. Zo zou hij aan een blik genoeg hebben om, wanneer de schetsen op het atelier uitgewerkt moesten worden, het direct op het doek te kunnen zetten. Aan zijn andere leerling, Geesje van Calcar, schreef hij: ‘men kan uit de natuur verschillende keuzen doen, volgt die het hart U zegt, waarvoor gij het meeste voeld; - het zal lang zijn, zeer lang en het is moeijelijk zonder steun van naaperij er te komen, ik mag U alleen den raad geven: zoekt dat geene waar effect in zit, iets wat duidelijk iets zeggen wil, dan zult U het eerst begrepen worden, neemt U in acht, bedwingt eene al te grote gevoeligheid en koopt eene groote dooses kout overleg; schilder groote studiën van een enkel voorwerp, bestudeerd die tot in zijne nieren (…). Opserveer vooral goed de toon van elk voorkomend oogenblik, waardoor gij bewaard zal blijven een fabrikante te worden (…) en schilder vooral niet alles even dik in de verf.’

In 1884 keerde Gabriël terug naar Nederland. De reden voor zijn terugkeer is niet geheel duidelijk. Mogelijk kon hij zijn werken beter verkopen in Nederland dan in België, waar het op dat moment minder goed ging met de kunsthandel. Hij vestigde zich in Den Haag, waar kunstenaars woonden met wie hij zich verwant voelde. Bovendien waren er daar veel afnemers voor zijn werk onder de adel en ambtenarij, die een voorkeur hadden voor het schilderachtige landschap van voor de industrialisatie. Vanuit Den Haag bezocht hij verschillende nieuwe plekken in het land. In Laren bezocht hij Mauve, voor wie hij veel bewondering had. Hij kwam in de omgeving van Rotterdam en Overschie, bij Kinderdijk, Leidschendam en in de Brabantse Kempen. Naar het schijnt was het Gabriël die het latere kunstenaarsdorp Heeze ontdekte.

In de laatste twee decennia van zijn leven kwam Gabriël tot een steeds grotere schematisering van zijn schilderijen. Details als eendenkorven of molens vergrootte hij uit tot nadrukkelijk aanwezige vormen: een molen die weerspiegeld wordt door het water, vormt bijvoorbeeld een grote kegelvorm. Er lijkt zich hiermee een abstrahering van de vormen in Gabriëls werk voor te doen. Zou dat de reden zijn dat een jonge Piet Mondriaan een kopie schilderde naar Gabriëls grote schilderij ‘In de maand juli’ (ca. 1885)? Mondriaan probeerde in zijn levensonderhoud te voorzien door het maken van kopieën naar schilderijen van de Haagse School. De molen, zo prominent in het midden op Gabriëls schilderij geplaatst, zou voor Mondriaan uitgroeien tot een belangrijk motief. De twintigste-eeuwse modernist liet de kleuren van Gabriël nog meer tot explosie komen.

Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2014. 

Zie M. Peters, B. Tempel (red.), Paul Joseph Constantin Gabriël (1828-1903). Colorist van de Haagse School, Dordrecht/Kleef/Zwolle 1998.