Henri Fantin Latour

(Grenoble 1836-1904 Bure)

De verbeelding van Fantin-Latour aan het werk: 'La Toilette'  

Het is niet de eerste keer dat Studio 2000 een werk van Henri Fantin-Latour aanbiedt. In Studio 2000 Magazine 2015/4 staat een beschouwing bij twee doeken ‘De Nacht’ (‘La Nuit’) en ‘Figuurvoorstelling met Engel’ (‘Ensemble de figures avec Ange’) die destijds ter verkoop werden aangeboden. Fantin (Latour wordt hier voortaan weggelaten) trok aandacht tijdens zijn schildersloopbaan. Na zijn dood zakte de interesse in zijn oeuvre in, maar na daling in de eerste helft van de twintigste eeuw komt het weer in de belangstelling. Misschien ligt enige verwondering, misschien zelfs wrevel ten grondslag aan die belangstelling. Waarom? In de beschouwing van het eerder genoemde magazine wordt gerefereerd aan Goethe’s bekende uitspraak van twee zielen in één borst, een realistische en een romantische. Het heeft er de schijn van dat in Fantins borst twee zielen huizen die elkaar uitsluiten. De kijker die de producten van die twee tegenstrijdige inspiraties van Fantin onder ogen krijgt, zoekt naar een verbindende logica in wat – in een onvriendelijk jargon – meervoudige persoonlijkheid heet, vindt die logica niet, verwondert zich, zet doorgaans het romantische deel van Fantins oeuvre buiten spel als zijnde te buitenissig, om het realistische deel te prijzen. De kijker moet erin berusten dat kunstenaar Fantin bipolair (excusez le mot) functioneert: realistisch overdag, romantisch ’s avonds. Net als bovengenoemde ‘De Nacht’ en ‘Figuurvoorstelling met Engel’ verwijst ‘La Toilette’ uit Fantins sterfjaar (1904) naar die romantische aandrift.

Vader Jean-Théodore, portretschilder, gaf thuis zoon Henri al vroeg tekenles, net als de originele tekenpedagoog Lecoq de Boisbaudran van de École des Arts Décoratifs. Deze zogenaamde Petite École was een alternatief voor aspiranten die – zoals Fantin maar ook Rodin en Legros – te licht werden bevonden voor de prestigieuze École Nationale des Beaux Arts, of het hier niet volhielden. Fantin heeft zelf jarenlang in het Louvre zijn opleiding gecompleteerd: hij kopieerde (ook op bestelling) de Hollandse meesters uit de Gouden Eeuw en de Italiaanse uit de vijftiende en zestiende eeuw. In het Louvre raakte Fantin bedreven in observeren en kopiëren, maar deed er ook contacten op die in zijn leven een rol gingen spelen: de Amerikaan Whistler op wiens instigatie Fantin bloemen ging schilderen, een lucratieve bezigheid, vooral op de Engelse markt; de Duitser Scholderer die hem inwijdde in eigentijdse, tot de verbeelding sprekende muziek van Wagner en Brahms; de voortrekkers (Manet, Monet, Bazille, Renoir…) die het impressionisme inluidden en ook zijn toekomstige echtgenote Victoria Dubourg, eveneens schilderes. In de jaren 1860 en 1870 bouwde Fantin een solide reputatie op als getalenteerd portrettist (portretten van zichzelf, van anderen, van groepen) en schilder van serene bloemstukken. Maar dit waren steeds bezigheden om den brode. Fantins voorkeur ging eigenlijk uit naar de projets d’imagination waarin hij een vorm zocht voor zijn verbeelding. Als achttienjarige schilderde hij al ‘De Droom’ (‘Le Songe’, Musée de Grenoble) een wild tafereel met zwevende nimfen en engelen waaraan beïnvloeding door Venetianen als Botticelli, Bellini, Correggio niet vreemd is. Op tijdgenoten maakte dit imaginair schouwspel en andere die zouden volgen, geen indruk. Hier wordt niet ingegaan op de twee genres – portretten en bloemen – die van oktober 2013 tot maart 2014 in Museum Gouda een mooie tentoonstelling kregen en waarmee de realist Fantin zich een plaats verwierf in de kunstgeschiedenis. Wie over deze genres en vooral over de portretten méér wil weten zij verwezen naar een Nederlandse site: drsHenkVerveer.nl/Serieuze_Zaken/Beeldende_Kunst/Fantin-Latour.html. De aandacht gaat hier uit naar die andere ader waaruit Fantin steeds geput heeft: de verbeelding van zijn gevoelens in taferelen uit de sfeer van de droom, rêve, songe, rêverie of ook wel cauchemar, nachtmerrie (in benamingen van weduwe Victoria Fantin die de nalatenschap bezorgde; zie haar beredeneerde catalogus, Paris 1911, herdruk 1969). Het heeft er de schijn van dat Fantin, na de penselen eind namiddag afgeveegd te hebben van het werken aan portret of bloemstuk, zich na het avondmaal terugtrekt in zijn atelier, voor quality time. Daar voelt hij zich méér op zijn gemak dan in gezelschap. Hij opent portefeuilles met schetsen die hij in het Louvre maakte van zijn geliefde Venetianen, met gravures van de ‘Galante Feesten’ (‘Fêtes Galantes’) van Watteau en van ‘Baadsters’ (‘Baignades’) van Boucher. Hij neemt naslagwerken ter hand over Griekse mythologie, over beeldhouwkunst in de Oudheid. Of ook wel partituren bladmuziek van Wagner en Brahms. Ook laat hij koortsachtig fotoseries van naakte vrouwen, in allerlei poses afgebeeld, ook minder decente, door zijn vingers gaan. En – naar wij denken – ziet de erotomaan weldra muzen, nimfen, nereïden, najaden, sirenen, filles du Rhin dartelen in zijn imaginair blikveld, grijpt naar papier en potlood om in vervoering de eerste schetsen van de figuren en hun intrige vast te leggen. Die figuren hebben het nodige gemeen, veel vrouwelijk naakt in allerlei houdingen verwikkeld in een onduidelijke ruimtelijke context waarin ook een in donker gewaad gehuld wezen (een man? een halfgod?) vertoeft die iets met de dames moet of van ze wil. Dan is er de herder Pâris die uit drie de mooiste godin (Venus) moet kiezen en als beloning de schone Helena zal krijgen. Of het gaat om de Drie Gratiën. Of, zoals in het schilderij dat Studio2000 aanbiedt, om ‘La Toilette’, dat elders bij Fantin ook wel ‘La Toilette de Venus’ heet.

Titels doen bij Fantin niet echt ter zake, zijn repetitief, zoals een blik op de beredeneerde catalogus van Victoria leert, waar het onderhavige doek als no. 2121 op p. 224 staat vermeld. Noch inhoudelijk noch stilistisch is ‘La Toilette’ uit Fantins sterfjaar 1904 anders dan de talrijke voorgangers, zijn verbeelding is klaarblijkelijk niet aan evolutie onderhevig, leeft in onveranderlijke durée. De scène is bijna een gemeenplaats in de beeldende kunst: dienaressen zijn bezig met het baden of opdoffen van Venus. In het bad staande gunt zij de kijker zicht op haar licht roze getinte schoonheid die door mousseline nauwelijks verhuld wordt, het hoofd driekwart zijwaarts gewend. Een in karmozijnrood gewaad gehulde dienares brengt een crème aan op haar hand, een andere in goud-bruinkleurige jurk giet een waterkruik leeg in het bassin. Er zijn nog flankerende personages, eentje links (een danseres?) die de armen opheft, een ander rechts, afstekend tegen het blauw buiten de arcade, die kijkt of het toilet van haar meesteres zo goed is. Het coloriet is rijk, ontleend aan Delacroix en Titiaan, de sfeer weelderig. Het is juist dit chiaroscuro, in Fantins verbeelding misschien nog meer schemerachtig dan in zijn atelier, de spelingen van licht en donker, die zich er toe lenen om eerst in litho’s weergegeven te worden, waarbij het oppervlak van de steen nog verruwd is voor een meer omfloerst effect op de afdruk; daarna volgen doorgaans de versies in pastel en in olieverf. Mensen hebben soms koortsige fantasieën ’s avonds. Niet steeds resulteert dit in een kunstwerk, met fluwelen toets en in bezonken kleuren vastgelegd, wèl bij Fantin op zijn levensavond.

Studio 2000 Magazine | 23ste jaargang, nummer 2, juni 2018, pag. 20-23. 


Fantin Latour | de buitenstaander

Helene Kröller-Müller had een voorliefde voor schilders die tegenwoordig wel als een soort tussenfiguren worden beschouwd: Odile Redon en Henri Fantin-Latour. De laatste schilder stelde ze zelfs boven haar geliefde Vincent van Gogh.

‘Hij schilderde portretten van artistieke vernieuwers onder wie Baudelaire, Zola, Monet, Manet, Verlaine en Rimbaud, maar liet zich door hun vooruitstrevendheid nauwelijks beïnvloeden en bleef vrij traditioneel werken. De meeste bekendheid verwierf hij met zijn bloemstillevens, waarin hij naar eigen zeggen weinig zijn verbeelding kon laten spreken, maar die hem wel een inkomen opleverden.’ Aldus Eva Rovers in haar onvolprezen biografie van de verzamelaarster. Volgens Helene Kröller-Müller had Fantin-Latour het vermogen om het spirituele dat in het materiële aanwezig is te schilderen, zonder te veel te abstraheren. Daarbij moet men bedenken dat Helene Van Goghs werk abstract vond, door de vrijheid die hij nam in figuur, kleur en techniek.

Henri Fantin-Latour was inderdaad een tussenfiguur, die te midden van de impressionistische revolutie werkte, maar er in het geheel niet aan meedeed. De eerste twaalf jaar van zijn carrière deed hij niets anders dan om den brode, maar ook uit authentieke ambitie, oudere meesters te kopiëren, met name in het Louvre. Daar ontmoette hij in 1855 Degas en bij latere gelegenheden Manet en Berthe Morisot. In 1858 maakte hij kennis met Whistler, die hem introduceerde bij het sjieke Engelse publiek. In 1864 exposeerde hij voor het eerst in de Londense Royal Academy. Vanaf die tijd had hij een vast inkomen aan de prachtige bloemstillevens die – aanvankelijk in Engeland maar door de jaren heen in de hele wereld – populair zijn gebleven door hun bijzonder hoge kwaliteit. Maar voor de schilder waren het voornamelijk pot boilers, net zoals de opdrachtportretten die hij maakte. Deze vallen op door hun grote mate van verfijning. Vincent van Gogh schreef er over aan Theo: ‘Fantin Latour ken ik weinig maar wat ik zag vond ik erg best. Chardin achtig. – En dat ’s veel. – Ik voor mij echter ben geen persoonlijkheid die veel kans heeft om met dat soort meisjes op genoegzaam intiemen voet te komen dat ze poseeren willen. – Speciaal met mijn eigen zusters niet. – En ben welligt ook vooringenomen tegen vrouwen die japonnen dragen. – En is mijn territoor meer die jakken en rokken dragen.’

Op de salon in Parijs exposeerde Fantin Latour bijeen gefantaseerde groepsportretten van collega-kunstenaars, hetgeen hem grote bekendheid verschafte. Hij was bevriend met vele beroemde schilders. Het feit dat hij hun impressionistische ideeën verwierp weerhield hen niet vriendelijke contacten te onderhouden. Met de groepsportretten, waar we dan bijvoorbeeld Whistler zien met Baudelaire, Manet, Fantin-Latour in het midden, maakte hij een statement: te midden van al het modernisme blijft de traditie onverstoorbaar, in witte hemdsmouwen. In café Gerbois kwam deze ‘groep Manet’ bijeen. De beruchte Salon van 1863, waar meer dan de helft van de 5000 inzendingen werd geweigerd wegens gebrek aan kwaliteit, gaf aanleiding genoeg om te discussiëren over wat goede kunst nu eigenlijk was. In café Gerbois werd de Salon des Réfusés geboren, met Fantin Latour als middelpunt, als medestander, maar ook als buitenbeen.

Minder bekend zijn de fantasiewerken die hij maakte, tot welke soort ook het schilderij in de collectie van Studio 2000 behoort. Ze zijn in een fraai omfloerste stijl gerealiseerd, die latere symbolisten als Redon heeft geïnspireerd, en Fantin-Latour beschouwde ze als zijn hoofdwerk. Meestal gebruikte hij als aanleiding voor dit genre destijds progressieve muziekstukken, bijvoorbeeld de opera’s van Wagner. Maar ook de bijbel, of simpelweg de natuur dienden als uitgangspuntmotief. We weten niet of Van Gogh ze kende. Als bewonderaar van Matthijs Maris had hij ze ongetwijfeld mooi gevonden.

Dit artikel verscheen in het Studio 2000 magazine 2012/2.
 

  • Naam: Henri Fantin Latour
  • Geboren Grenoble 1836
  • Overleden Bure 1904
  • .