Erich Wichman

(Utrecht 1890-1929 Amsterdam)

Aan het einde van de negentiende eeuw groeide de Europese interesse voor uitheemse kunst. Deze interesse ontstond voornamelijk door de meegebrachte goederen en voorwerpen uit de toenmalige koloniën. Het juni-juli nummer van maandblad Wendingen werd in 1920 geheel gewijd aan uitheemse maskers. Met name de expressievolle Japanse maskers trokken de aandacht van veel kunstenaars, onder wie de buitengewoon veelzijdige Erich Wichman.

Wichman kwam uit een artistiek-intellectueel Duits gezin, woonachtig in Utrecht. Vader was hoogleraar mineralogie en geologie aan de Utrechtse Universiteit en moeder was dochter van de bekende chemicus en dichter Heinrich Zeise. Ook Wichman schreef zich in aan de universiteit voor de studie scheikunde en chemie maar van deze lessen kwam weinig terecht. Hij schreef liever gedichten, en hij  volgde de kunstgeschiedenislessen bij professor Vogelsang en ’s avonds tekenlessen bij het Kunstindustrieel onderwijs op de Wittenvrouwenkade. Hij had een bovenmatige interesse in uiteenlopende gebieden. Die brede interesse had een keerzijde. Wichman ontplooide zich als een rebellerend en een melancholieke persoonlijkheid. Hij had een wispelturig karakter, alcoholproblemen en overal schulden. En bovenal haatte hij Utrecht en Duitsland. Hij liet hiervoor zelfs zijn naam veranderen in Wichman in plaats van Wichmann.

Wichman was een experimentele en actieve kunstenaar en maakte naast schilderijen ook wandschilderingen, glas in lood ramen, email en maskers van papier-maché en brons. Daarnaast illustreerde hij en schreef hij het ene pamflet na het andere. Hij had een grote belangstelling voor de eigentijdse vooruitstrevende beeldende kunst. Deze vond hij bij het Duitse expressionisme en het Italiaanse futurisme en het aanstormende militarisme. Uiteraard volgde Wichman deze ontwikkelingen op de voet en hij schreef over tentoongestelde werken van de futuristen in Museum Boijmans. Wichman werd gefascineerd door het gedachtengoed van de futuristen en zag in de schilder en beeldhouwer Boccioni een voorbeeld. In 1913 exposeerde hij bij De Onafhankelijken en zijn werk bleef niet onopgemerkt: al snel verschenen er publicaties en uitnodigingen voor tentoonstellingen. Zo mocht hij door bemiddeling van Herwarth Walden bij de Erster Deutscher Herbstsalon in Berlijn exposeren. 

Duizendpoot Wichman was ook een befaamd schrijver en publiceerde fantasierijke en surrealistische geschriften zoals ‘De Tang en het varken’, over hemelse en helse toestanden in en rond zijn stad Utrecht. Hij was bevriend met de kunstenaar Cris Agterberg en Carel Begeer die een zilverfabriek in Utrecht had. Uiteraard werkte Wichman ook bij de Utrechtse edelsmid en vervaardigde tussen 1917 en 1919 uit koper, brons en zilver allerlei sier- en gebruiksvoorwerpen.

Het werk dat Wichman maakte was voor 1922 vooral nog non-figuratief, maar na een bezoek aan een Oost-Aziatische kunsttentoonstelling in Wenen zou hier verandering in komen. Hij schreef hierover: [en daar stond ik] ‘plotseling voor Japansche Maskers, waaronder een, doodstragisch mij aanstaarde, alsof zij mij voorging naar de groote marteling en omkeek, waarom ik talmde… En dadelijk begreep ik iets, en voelde het tegelijk als kunnen in mijn vingers (wat mij nog niet overkwam (…)). Dit begreep ik: de “menschelijke” kant der beeldende kunst is niet afgedaan: dit mag niet verloren zijn (…)’. Met deze menselijke kant bedoelde Wichman figuratie. 
Het masker stond van 1922 tot aan zijn dood in 1929 centraal in zijn werk. Het is ook terug te vinden in het hieronder geplaatste schilderij Groote vrolijkheid of lachende cavalier. Hij maakte het in juni 1926, sinds enkele maanden teruggekeerd uit Parijs waar hij een jaar verbleef en meewerkte aan het ontwerp voor het Nederlands paviljoen. Wichman ontving er een bronzen medaille voor zijn tentoongestelde werk. 
Terug in Nederland werd Wichmans werk, door bemiddeling van Jan Toorop, tentoongesteld bij De Sirkel in Den Haag. 

Naast zijn reis naar Parijs bezocht Wichman ook Italië waar hij vurig aanhanger van het fascistische gedachtengoed van Benito Mussolini werd. Hij werd niet gedreven door antisemitisme, maar door een behoefte aan een nieuwe, autoritaire staatsordening, waarin oorspronkelijke geesten het voor het zeggen zouden hebben. Hij wilde zich tegen de democratische massamaatschappij keren, die volgens hem vervlakking en nivellering met zich meebracht. Wichman richtte in 1921 de Rapaille Partij op en later het tijdschrift de Bezem en gaf geregeld lezingen. 

Wichmans overlijden kwam vroeg. Op een gure najaarsavond in 1928 zou hij een lezing geven bij de sociëteit van het Utrechtse studentencorps. Aangekomen bij de sociëteit bleken de studenten echter niet aanwezig: ze waren als hulpverleners naar Breukelen vertrokken, omdat de rivier de Vecht daar buiten zijn oever zou treden. Ondanks zijn zwakke gezondheid ging Wichman achter de studenten aan om te helpen. Hij liep er een longontsteking op waar zelfs zijn beproefde jeneverkuur niet tegen hielp en hij overleed enkele uren nadat het nieuwe jaar was ingegaan. Na zijn dood werd in het Stedelijk Museum een grote eretentoonstelling georganiseerd waaraan verschillende kunstenaars deelnamen, zoals Henk Chabot, Pyke Koch, Hildo Krop en Vilmos Huszár.
 

Erich Wichman (familienaam eigenlijk Wichmann; de kunstenaar sprak het uit met een korte i) werd in Nederland geboren als zoon van Duitse ouders. In 1911 ging Wichman colleges kunstgeschiedenis volgen bij Willem Vogelsang en hij werd opgenomen in de Literair-Historische Kring van het Utrechtsch Studenten Corps, waar hij bevriend raakte met literatoren als A.R. Roland Holst, Jacques Bloem, Annie Salomons en François Pauwels. Zijn eerste publicaties verschenen en hij begon te schilderen: in 1913 exposeerde hij enkele schilderijen op de Erster Deutscher Herbstsalon in Berlijn, door bemiddeling van Herwarth Walden. Ook in Nederland zou hij gaan exposeren. Wichman raakte betrokken bij talrijke kunst- en kunstenaarsgroeperingen. Rond 1915 verhuisde Wichman van zijn Utrechtse ouderlijk huis naar Amsterdam. Hij trouwde met Leni Kampfraath, met wie hij drie zoons kreeg. Uit een volgende relatie zou in 1920 nog een dochtertje geboren worden. Wichman begon in zijn Amsterdamse tijd samen te werken met de Utrechtse Zilverfabriek van Begeer: tussen 1917 en 1919 vervaardigde hij bij Begeer allerlei sier- en gebruiksvoorwerpen.

In de tijd na de Eerste Wereldoorlog, waarin veel jonge kunstenaars een gevoel van afkeer tegen de maatschappij en bourgeoisie hadden, richtte Wichman met enkele vrienden de Rapaille Partij op. De Partij nam deel aan de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen van 1921 om aan te tonen tot welke absurditeiten het democratisch bestel kon leiden.
Begin jaren twintig maakte hij vele buitenlandse reizen, naar onder meer Parijs, Wenen, München, Berlijn, Venetie en Milaan. In Milaan kwam hij in contact met Filippo Marinetti, de voorman van het futurisme. Hij bleef een jaar in Milaan en werkte bij de Nederlandse Kamer van Koophandel, tevens Nederlandse consulaat. Hier leerde hij het Italiaanse fascisme van Mussolini kennen, dat hem geestdriftig maakte. In september 1924 keerde hij terug naar Nederland. Het jaar erop verbleef hij voor een jaar in Parijs, waar hij meewerkte aan het ontwerp voor het Nederlandse Paviljoen. Wichman ontving een bronzen medaille voor zijn tentoongestelde werk. Terug in Nederland werd, door bemiddeling van Jan Toorop, Wichmans werk tentoongesteld bij De Sirkel in Den Haag. In De Gemeenschap en De Vrije Bladen werd literair en grafisch werk van Wichman opgenomen.

Na zijn overlijden op 4 januari 1929 werd Wichmans kist gedragen door vrienden uit de kunstwereld: John Rädecker, Charley Toorop, Louis Saalborn, Herman Bieling, Johan Polet, Piet van Wijngaerdt en Dirk Filarski.