Charley Toorop
"Lezend jongetje, Eddy"
Verkocht
CHARLEY TOOROP
Katwijk aan Zee 1891-1955 Bergen
LEZEND JONGETJE (EDDY)
1917
Olieverf op doek
79 x 46 cm.
Gesigneerd: links onder
Herkomst: H.P. Bremmer, Den Haag; Kunsthandel G.J. Nieuwenhuizen Segaar, Den Haag; Collectie R.J. Bruininga, Monster.
Tentoongesteld: 1918 Amsterdam HK, nr. 125 als ‘Eddy’ (?); 1972 Kunsthandel Nieuwenhuizen Segaar, Den Haag, werk uit particulier bezit; Utrecht (Centraal Museum), Charley Toorop, 1982.
Literatuur: N.J. Brederoo, Charley Toorop. Leven en Werken, Amsterdam 1982, cat.nr. 31, p. 225-226 (ill.).
Opgenomen in de digitale database van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, nr. 138764; afbeeldingsnummer IB00106184, Portret van Edgar Richard Johannes Fernhout, Veiling Sotheby’s (IB 11116), Amsterdam, 1992-12-09, lot.nr. 36. Verblijfplaats; eigenaar onbekend.
Zich verplaatsen in de wereld van het kind
Het lezende jongetje hiernaast is Eddy, ofwel Edgar Fernhout (1912-1974). Het is de oudste zoon van Henk Fernhout en Charley Toorop. Edgars jeugd was moeilijk: het huwelijk van zijn ouders was slecht en wegens geldproblemen verhuisde het gezin met drie kinderen regelmatig. Toen Charley Toorop haar man in 1917 verliet kwamen ze in rustiger vaarwater.
Charley Toorop had zelf ook geen gemakkelijke kindertijd gehad vanwege het stroeve huwelijk van haar ouders. In verwachting van Edgar trouwde ze in 1912 tegen de wil van haar vader en moeder met Henk Fernhout en verliet het ouderlijk huis, wat een lange breuk met haar ouders tot gevolg had. Toen haar huwelijk tot een definitieve breuk kwam, verhuisde Charley met haar kinderen naar Amsterdam, waar ze in het grote, uitgewoonde herenhuis ‘Meerhuizen’ gingen wonen. In deze artistieke omgeving – er woonden meer kunstenaarsgezinnen in het huis, waaronder die van Alma, Vecht en Kickert – schilderde ze het portret van Edgar. De band met Jan Toorop had zich na haar scheiding kunnen herstellen en via hem kwam Charley in aanraking met kunstenaars als Le Fauconnier en Degouve de Nuncques en met kunstcriticus Bremmer, die één van de eersten was die haar werk kocht. Ook Leo Gestel was zeer geïnteresseerd in haar werk. Charley Toorop had hiervoor al geëxperimenteerd met schilderen in een vrije luministische en kubistische stijl, maar nu kwam haar kunstenaarscarrière definitief van de grond.
In haar werk werd Charley Toorop beïnvloed door de nieuwe ideeën van het expressionisme, overgewaaid uit Duitsland waar kunstenaars als Kandinsky in deze nieuwe stijl schilderden. Ze kon in Domburg, waar Charley in 1914 exposeerde, in de collectie van Marie Tak van Poortvliet het werk van Kandinsky uitvoerig bestuderen. Het bracht haar steeds verder in de richting van het expressionisme: ze vereenvoudigde haar vormen, die losser werden en ze experimenteerde meer met felle, vrijwel ongemengde kleuren.
In de plaatsen waar Charley tijdelijk woonde schilderde ze ook stadsgezichten en landschappen. In 1917 bijvoorbeeld verbleef ze drie weken in Veere, waar ze verscheidene doeken schilderde. Geheel in de expressionistische trant drukken de voorstellingen een stemming uit, waarbij de kleur een grote rol speelt. De penseelstreek bepaalde de vorm: doordat Charley de verf in grote vegen opbracht, gaf ze de vormen een zekere beweging mee. Sinds 1917 exposeerde Charley Toorop haar meest recente werk met grote regelmaat, waardoor haar ontwikkeling goed te volgen was voor publiek en critici. Met name de critici Plasschaert en Bremmer ontdekten de kwaliteit in haar werk, vooral in haar portretten. Zo schreef Plasschaert in 1919 in Het Vaderland dat zij een ‘uitstekend portrettiste’ zou kunnen worden, want zij bezat het vermogen ‘menschen te doen zijn’.
Over haar portretten schreef professor A.M. Hammacher in 1952: ‘In haar vroegste kinderportretten (…) vinden wij niet een aanschouwen, maar een zich verplaatsen in en vereenzelvigen met de wereld van het kind. Heel anders dan haar vader zijn kind (…) zeldzaam gaaf had gesublimeerd naar eigen wens, zag Charley haar eigen kinderen in de krampen van hun groei. (…) Ook in de kleurontbloeiing is te zien, dat niet in de eerste plaats de aanschouwing van de natuur maar de innerlijke wereld het uitgangspunt was. (…) Het gezicht van de mens is dan in haar werk feitelijk een masker, dat het individu verbergt en zijn verschijning veralgemeent. Het schematische van de vorm draagt daartoe bij, maar ook de in zich zelf verzonken bijna schuwe uitdrukking.’