Albert August Plasschaert

(Delft 1866-1941 Hilversum)

De schilder Albert August Plasschaert (1866-1941) verbleef rond 1900 te Veere. Reeds enkele malen viel de naam van zijn neef, de criticus Albert Plasschaert, die samen met zijn vrouw, Lucie van Dam van Isselt (1871-1949) te Domburg woonachtig was. Hun namen worden nogal eens verward, daar de criticus meer naam maakte en de kunstenaar tot de jaren zeventig vrijwel vergeten was. Deze neemt toch een belangrijke plaats in binnen de ontwikkeling van de Nederlandse kunst naar abstractie.

Net als Kimpe werd de kunstenaar Plasschaert aanvankelijk – aan de Polytechnische School in Delft – opgeleid als ingenieur, maar vormde zichzelf als schilder, tekenaar, graficus en glazenier. Al is niet precies bekend of hij zich mengde met de kunstenaars die ’s zomers naar Domburg kwamen, algemeen wordt aangenomen dat hij Toorop persoonlijk kende. Niet alleen schreef Plasschaert een paar maal lovend over Toorops werk, ook zijn vroege contact met een van diens leerlingen, Franz Melchers (1868-1944) wijst daarop. De van oorsprong Duitse Melchers had zich in 1894 in Veere gevestigd, de plaats op Walcheren waar Plasschaert twee jaar eerder eveneens was neergestreken. In Veere ontwikkelde Melchers een glasatelier, waar Plasschaert ontwerpen zou gaan maken; enkele jaren later zou hij het atelier zelfs overnemen. Daarnaast droeg Melchers zijn vriend met succes voor om toegelaten te worden tot de Haagsche Kunstkring, in 1891 door Toorop mede-opgericht.

In zijn eerste ontwerpen voor glas-in-loodramen liet Plasschaert zich inspireren door het landschap rond Veere: de karakteristieke kerk, een boerderij en drie zeilboten. De ramen, in een eenvoudige art nouveau-stijl, werden geplaatst in het stadhuis. Plasschaerts verblijf in Veere eindig de echter al in 1899, toen hij naar Dordrecht vertrok om te gaan werken voor de Fa. Bouvy, een van de bekendste Nederlandse glasfabrieken in die periode.

Plasschaerts werk dat na die tijd ontstond, kreeg een steeds meer inhoudelijk bepaald karakter. Zeker is dat hij, zoals zovelen rond 1900, gevoelig was voor de theosofische leer. Vooral kunstenaars vonden hierin een theoretisch kader voor de werken, waarvoor zij een uitingsvorm zochten die de nieuwe tijd moest representeren. Bij Plasschaert speelde in sommige werken nog de zoektocht naar de ideale maatschappijvorm een rol. Zijn tekening De verschrikkingen der oorlog uit 1901 is daar een voorbeeld van.

Terwijl hij voor zijn glasontwerpen moest vasthouden aan de vorm en de lijn, trad vanaf 1914 in Plasschaerts vrije werk de abstractie in. De kunstenaar probeerde daarbij zijn wil en denken volledig uit te schakelen, om het onbe wuste vrij spel te geven en te komen tot een soort van essentiële ‘waarheid’. Dit ‘psychisch expressionisme’ heeft verschillende uitingsvormen gehad. Zo zijn er de halffiguratieve voorstellingen, waarin doorgaans nog wat hoofdlijnen werden aangegeven, daarnaast zijn er de volledig abstracte werken die zijn opgebouwd uit een ritmisch lijnenpatroon waar vrijwel niets meer in te ontdekken valt. Een krijttekening die deze zomer in Het Noorderlicht wordt getoond, behoort tot deze categorie. In enkele andere werken binnen Plasschaerts oeuvre staan de kleine lijntjes en streepjes zo dicht naast elkaar dat het effect van pointillé ontstaat. Ook ontstaan vermengingen van figuratie en abstractie, hetgeen bijvoorbeeld leidde tot portretten in deze ‘streepjes-en-stippel’-techniek. Een voorbeeld van een latere mengvorm is het doek Opus 3888-94 uit juli 1929. Hierin zien we een portret opdoemen vanachter een lijnenpatroon. De onderstaande cijferreeks geven het geheel een mysterieuze – bijna kabbalistische – sfeer.