Adriaan Herman Gouwe

(Alkmaar 1875-1965 Papeete (Tahiti))

Toen de vijfendertigjarige Adriaan Herman Gouwe (1875-1965) voor enkele jaren woonde en werkte in ’t Gooi, onderging hij aantoonbaar de invloed van Jan Sluijters (1881-1957), Leo Gestel (1881-1941) en Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915). Gouwe volgde een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool te Amsterdam, daarna studeerde hij aan de Rijksakademie aldaar. Hier bouwde hij een levenslange vriendschap op met kunstenaar jhr. Robert Graafland (1875-1940).

Gouwe ontpopte zich als een getalenteerd student en won in 1901 de Prix de Rome. Hij verbleef tot 1903 in Italië - soms was hij voor korte of langere tijd in Nederland - en legde zich, zoals daarvoor, voornamelijk toe op landschappen. Daarna woonde en werkte hij twee jaar lang in Den Haag en vervolgens vijf jaar te Gulpen (Limburg). Ongetwijfeld had hij deze locatie bepaald nadat Graafland te Maastricht was aangesteld als leraar aan het Stadstekeninstituut te Maastricht. In deze periode begon de kunstenaar met een nieuw zonniger palet te schilderen. Zijn schaduwen voerde hij niet langer uit in zwart, maar hij koos voor fauvistische tinten paars, blauw of violet.

Het buitenland bleef trekken en hij reisde voor langere tijd door Frankrijk, Marokko en Spanje. In 1909 kreeg hij met zijn academiegenoten Gerard Westermann (1880-1971) en Chris Hammes (1872-1965) de gelegenheid om een expositie in te richten in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Voor kunstenaar-criticus Conrad Kickert (1882-1956) was het werk van Gouwe met ‘laaiende luchten’ en ‘waaierstralend zomerlandschap’ aanleiding tot het geven van een voorlopige omlijning van de neo-impressionistische stroming in haar geheel. Gouwe had zich toen reeds toegelegd op thema’s uit het landleven, arbeid en ploegende paarden.

Het jaar erop vestigde de schilder zich voor twee jaar in Blaricum. Hier onderging hij een verdergaande beïnvloeding door wat toen reeds werd aangeduid als ‘luminisme’. Gouwe werkte in die tijd net als Sluijters en Gestel voornamelijk in een divisionistische stijl, losse ‘toetsvlakjes’ die vaak in een dynamisch patroon werden aangebracht. Niet zelden werd deze stijl in verband gebracht met het werk van Vincent van Gogh (1853-1890).

Het werk dat Studio 2000 toont dateert van ca. 1919 en vertoont de dynamische verfopbreng die Gouwe hanteerde rond deze periode. Zijn fauvistische palet en vooral de gelen zijn karakteristiek voor zijn werk uit deze periode. Het thema, van het glooiende landschap, treffen we binnen zijn oeuvre meermaals aan. Met name het kikvorsperspectief waarmee hij de het de boom in het landschap benadert, is kenmerkend voor de kunstenaar.

Gouwe bleef onrustig en woonde achtereenvolgens wederom te Gulpen, daarna in Blaricum, Laren, Eemnes, Eben-Emael in Belgisch Limburg, Marokko en Parijs. In de Franse hoofdstad las hij in de krant over Tahiti, het laatste woonoord van de schilder Paul Gauguin (1848-1903). In 1927 vertrok hij - zijn vrienden in verbazing achterlatend - naar het eiland in de Grote Oceaan. Onder invloed van zijn nieuwe omgeving veranderde zijn thematiek. Zijn talent bleef ondanks zijn verre verblijf niet onopgemerkt. De bekende verzamelaar P. A. Regnault kocht zo’n veertig aquarellen van Gouwe aan. En toen de kunstenaar in 1959 voor korte tijd terugkeerde naar Nederland, maakte de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, Willem Sandberg, voor een expositie van zijn werk een selectie uit de drie kisten schilderijen die Gouwe meegenomen had van Tahiti.

Dankzij het winnen van de veelbegeerde Prix de Rome in 1901 ontvangt de kunstenaar Herman Gouwe een stipendium dat hem in staat stelt naar het buitenland te reizen. Door de vele reizen die zouden volgen bouwt Gouwe een indrukwekkend en gevarieerd oeuvre op, maar raakt hij deels in vergetelheid als hij voor een geïsoleerd leven op het eiland Tahiti kiest. Het werk dat in Nederland ontstaat is indrukwekkend vanwege een krachtige penseelvoering en een helder en uitbundig coloriet. Vijf jaar lang werkt hij in alle rust in het Zuid-Limburgse Gulpen en schildert er op magistrale wijze het Limburgse landschap; werken waardoor hij later beroemd is geworden en die vandaag de dag zeer gewild zijn bij een groot publiek. Na 1910 verblijft hij enige tijd in Blaricum en staat er onder andere in contact met Jan Sluijters, Leo Gestel en Hart Nibbrig, stuk voor stuk vertegenwoordigers van een nieuwe schilderstijl waarbij de nadruk in hun werk valt op een fauvistisch kleurgebruik. Als geen ander is Gouwe er in zijn werk in geslaagd het op- en ondergaan van de zon te verbeelden. Zijn landschappen stralen een harmonische rust uit doordat er een goede balans bestaat tussen het landschap, de werking van licht en schaduw en een enkele mens, meestal een werkende boer. Een zekere invloed van Vincent van Gogh en Paul Gauguin is herkenbaar. Meer invloed heeft hij ondergaan van de samenwerking en vriendschap met de Limburgse kunstenaar Rob Graafland en in mindere mate van Henri Jonas.

Na vele jaren te zijn heen en weer getrokken tussen Limburg en Afrika en Parijs kiest Gouwe in 1927 voor de rust en afzondering van het verre Polynesische eiland Tahiti. Niet zozeer om in de voetsporen van Gauguin te treden, maar meer op zoek naar de rust en de stilte die hij er hoopte te vinden en er blijkens zijn werk heeft gekregen. Pas na dertig jaar, in 1959, komt hij voor enkele exposities naar Nederland terug. Het werk dat op het eiland ontstaat is uniek omdat het volkomen los staat van invloeden van buitenaf. Hij heeft voornamelijk de eilandbewoners en de natuur tot thema gekozen, in feite een voortzetting van zijn Limburgse onderwerpen, maar dan in een tropische zetting. Door zijn overstap naar een volkomen andere wereld neemt het werk van Gouwe, in vergelijking tot dat van zijn tijdgenoten, een aparte plaats in.